9. Risico’s

NAM vindt de risico’s van gaswinning nog altijd “aanvaardbaar en beheersbaar”.

NOS.nl 25 januari 2013

Risico’s algemeen

“Het allerergste komt nog.” Deze uitspraak van Arthur Schopenhauer (1788-1860) geldt ook voor de aardbevingen door gaswinning in Groningen. Sinds 1963 is daar circa 2000 miljard m3 aardgas van 3 km diep naar boven gehaald. Daarbij is de ondergrondse gasdruk van 350 bar in image1959 teruggelopen naar ruim 100 bar in 2014. Dat levert inklinking en bodemdaling op, in het kerngebied rondom Loppersum tot 60 cm omstreeks 2050; Groningen-stad zal 10 à 20 cm indalen. Dit gaat veelal geleidelijk maar soms schoksgewijs, waardoor geregeld lichte aardbevingen optreden, met uitschieters tot boven kracht 3 op de schaal van Richter (recordhouder ‘Huizinge 2012’ scoorde een 3,6).

“Volgens bodemkundigen en statistici zullen er meer aardbevingen komen en zeker ook boven kracht 4, simpelweg omdat “het kwaad al is geschied”. Na 50 jaar gasextractie is de bodemcompactie even onvermijdelijk als vertraagd in de tijd. Alleen een drastische productievermindering zou dit geologische proces geleidelijk kunnen afzwakken. Voortzetting van de gaswinning met ruim 40 miljard m3 per jaar leidt vanzelf tot meer ‘seismiciteit’. De Veiligheidsregio Groningen houdt al rekening met een aardbeving van Richter-kracht 5,0. ”

Bron: Charles Vlek, Aardbevingen in Groningen: Risicobeleid op de pijnbank Ned. Ver. voor Risicoanalyse en Bedrijfszekerheid. http://www.nvrb.nl/archief/wetenschapswaardigheden/item/277-aardbevingen-in-groningen-risicobeleid-op-de-pijnbank

Gevolgen volgens Shell/NAM
In 2009 werd via het tweemaandelijks tijdschrift van de Shell naar buiten gebracht welke kracht op de schaal van Richter voor gevolgen kon hebben aan het oppervlak (zie figuur 59).

In 2010 wist het KNMI al dat de relatie tussen de magnitude en een aardbeving geen nauwkeurig beeld opleverde. Je moet volgens Dost eigenlijk de gemeten versnelling gebruiken (bron: informatie in persoonlijk bezit).

Het is onvoorstelbaar dat een bedrijf als Shell en NAM met zoveel kennis van apparatuur en zoveel middelen op kennis op te bouwen zo weinig hebben geïnvesteerd in onderzoek naar de gevolgen van de gaswinning in Nederland.

figuur 59

Bron: Shell Venster mei/juni 2009 http://www.electronicsandbooks.com/eab1/manual/Magazine/S/Shell%20Venster%20NL/200905%20%5B32%5D.pdf


“Sinds de jaren 90 werd het duidelijk dat gasproductie kan leiden tot aardbevingen. In veel gevallen kunnen deze menselijkerwijs niet worden waargenomen op het oppervlak en veroorzaken ze geen schade.

Er bestaan evenwel 3 velden in Nederland waar aardbevingen zijn geobserveerd door het geofoonnetwerk van het KNMI, met een magnitude boven M3 op de schaal van Richter.”

Bron: Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen Planning Report November 2012 NAM

NB. Sinds 1986 heeft het KNMI metingen verricht.

Staatstoezicht op de Mijnen over de onderzoeken 1 ,5 en 6.
In de samenvatting d.d. 17 januari 2014 gemaakt door Staatstoezicht op de Mijnen en het ministerie van EZ met als titel: “Notitie Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen” staat dat deze notitie de kwantificering van het aardbevingsrisico bevat op basis van de resultaten van de onderzoeken 1, 5 en 6, welke in opdracht van de Minister van Economische Zaken zijn uitgevoerd. Hiermee wordt voor de periode 2013-2016 een indicatie van het aardbevingsrisico bij ongewijzigde productie verkregen voor een “karakteristieke beving” op de locatie Huizinge.

Het SodM vindt het risico onvolledig omdat:

  1. er alleen rekening is gehouden met schade aan gebouwen en letsel ten gevolge van schade aan gebouwen,
  2. er in onderzoek 1 geen scenario’s zijn doorgerekend voor grondversnellingen groter dan 0,49g terwijl deze wel kunnen optreden,
  3. de cumulatieve invloed van alle bevingen in een jaar op verschillende locaties niet is meegenomen in de berekening,
  4. er een mogelijkheid is dat een aardbeving met een lagere overschrijdingskans plaatsvindt nabij een dichtbevolkt gebied waarbij meer slachtoffers vallen,
  5. de overschrijdingskansen voor grondversnellingen boven de 1g niet bepaald zijn en het risico ten gevolge van een beving met deze grondversnelling niet meegenomen kan worden in de analyse.

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van Economische Zaken SAMENVATTING

“De intensiteit van een beving kan niet rechtstreeks worden gemeten. De intensiteit wordt dan ook bemeten op basis van het schadebeeld dat is ontstaan door een aardbeving. Dit schadebeeld wordt geïnventariseerd op basis van enquêtes en meldingen in de omgeving en verwerkt tot een intensiteitskaart.”

Bron: antwoorden Staatstoezicht op de Mijnen op vragen d.d. 6-6-2013 in eigen beheer

Conclusies

  • Naast de omissies t.a.v. de objectieve elementen is vergeten te vermelden dat het van groot belang is om de ervaringen van bewoners mee te nemen teneinde het schadebeeld vast te stellen.
  • Het bepalen van de intensiteit op basis van enquêtes en meldingen in een zeer beperkt gebied (>4 km rond het macromagnetisch epicentrum) is ondanks de uitgestrektheid van het getroffen gebied niet verwerkt tot een intensiteitskaart, waardoor de risico’s t.a.v. de grootte van het gebied onvoldoende in kaart zijn gebracht.

Wel is er sprake van 1350 meldingen bij het KNMI. Locatie aardbevingen in provincie Groningen 24 augustus 2012  http://www.knmi.nl/cms/content/108672/locatie_aardbevingen_in_provincie_groningen

  • Het KNMI zegt de intensiteiten te hebben onderzocht in een gebied >4 km rondom het macroseismisch epicentrum, dat later ook nog is bijgesteld (het was lastig de beving te lokaliseren). Of de 1350 meldingen uit het totale gebied zijn binnengekomen via het invulformulier of via een telefonische melding bij het KNMI of alleen uit het specifieke onderzoekgebied rond het epicentrum is niet bekend. Met andere woorden: we weten niet hoe groot het gebied is waar wat gemeten is.

Dit houdt in dat onbekend is welke intensiteiten waar zijn vastgesteld.

  • Het KNMI kent het totale gebied een gemiddelde waarde van VI op de EMS-schaal toekent. Wanneer men spreekt van een ernstig ongeluk, en van de 100 treinreizigers overlijden er 3, dan spreekt men ook niet van een gemiddelde verwonding. Of van een kans van 3% dat het fout is afgelopen of van minimaal aantal mensen zijn overleden. Het gemiddelde van ongevallen bestaat niet. Wanneer een raket wordt afgevuurd, gaat het om degene die de raket afvuurt, niet over de kans hoeveel mensen hij een volgende keer kan raken. Het moet gewoon stoppen.
  • Een gemiddelde waarde zegt niets en al helemaal niets over de hoogste waarde. Daar kan dus ook geen kansberekening op losgelaten worden. Bovendien zijn de hoogste en laagste waarden niet bekend. Te vaak worden door de NAM of het KNMI uitslagen gemiddeld weergegeven of meegenomen in onderzoeken.

Risico korte termijn
“Voor de korte termijn, de komende drie tot vijf jaar, bestaat er wel voldoende duidelijkheid over de aardbevingsdreiging en bijbehorende risico’s. Volgens de huidige berekeningen moet voor de komende drie jaar rekening worden gehouden met een maximale aardbevingsmagnitude van 4,1 op de schaal van Richter en een bijbehorende grondversnelling van 0,12g. Voor beide geldt een kans van 10% dat deze sterker respectievelijk hoger wordt.”

“Voor gebouwen is er – bij het optreden van een aardbeving van de voorziene maximale sterkte – reden tot zorg. Bij een grondversnelling van 0,12g lopen bepaalde categorieën huizen het gevaar op grote schade. Versterking van gebouwen in het gebied is nodig om de gevolgen van zwaardere aardbevingen te beperken

Bron: 33 529 Gaswinning Groningen-veld Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 17 januari 2014 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-3352928.pdf

“Tot op heden (januari 2014) zijn er geen meldingen bekend van zichtbare tekenen van verweking. De piekversnellingen zijn tot nu toe ook beperkt (tot ongeveer 0,1g).”

Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Verwekingstudie, 15 januari 2014 Deltares, Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken

Opmerkingen

  • “Volgens de huidige berekeningen moet voor de komende drie jaar rekening worden gehouden met een maximale aardbevingsmagnitude van 4,1 op de schaal van Richter en een bijbehorende grondversnelling van 0,12g. Voor beide geldt een kans van 10% dat deze sterker respectievelijk hoger wordt.”
    • De versnelling waarbij verweking kan beginnen is
      op veel locaties laag (0,1 á 0,2 g), lager dan vooraf op basis van ervaring werd verwacht.” Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen
      januari 2014
    • Wanneer bij de Huizinge-beving (M3.6) sprake was van piekversnellingen tot ongeveer 0,1g, lijkt het onwaarschijnlijk dat bij een beving met M4.1 gesproken kan worden van een bijbehorende versnelling van 0,12g. De energie die vrijkomt bij een beving van M4.1 is 31 keer zo veel als bij een beving van M3.6.
    • Houtenbos verwacht een kans van 23% op bevingen van 4.1 of zwaarder gedurende de periode 2014-2016, meer dan tweemaal zoveel als de 10% waarop de huidige afweging van het veiligheidsrisico en het pakket aan schadebeperkende maatregelen zijn gebaseerd (Bron: Brief Minister Kamp aan Tweede Kamer, 17-01-2014, kenmerk DGETM / 14008697).

“De jaarlijkse overschrijdingskans is bepaald onder de aanname dat voor de komende drie jaar het systeem in eerste orde als stationair mag worden beschouwd. In realiteit is het systeem echter niet stationair, maar neemt de overschrijdingskans van een bepaalde grondversnelling bij de voorgenomen productie met de tijd toe. De hier gebruikte aanname betekent dat over de drie jaar bekeken het eerste jaar de overschrijdingskans waarschijnlijk wordt overschat en in het derde jaar wordt onderschat.”

Bron:http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

A. Risico’s bevingen

Hazard modellen
“Gebaseerd op seismologische waarnemingen en kennis van de ondergrond zijn modellen gemaakt van wat er in de toekomst kan gebeuren, de zogenaamde hazardmodellen. Uitgaande van door het KNMI berekende hazard modellen en door TNO berekende opslinger factoren als gevolg van de effecten van de ondiepe geologie, zijn kansmodellen voor het overschrijden van maximale versnellingen en daarvan afgeleide snelheden in Noord-Nederland ontwikkeld. De basis van deze hazardmodellen vormt de KNMI database van geregistreerde aardbevingen in Noord-Nederland.”

Bron: http://www.nlog.nl/resources/Seismic_Risk/Max_schade_Bergermeer_2011.pdf

Aantal slachtoffers bij bevingen
De tabel (zie figuur 59) is door Arup ontworpen. Omdat Arup de berekeningen te rooskleurig voorstelt, is de kans op grotere aantallen slachtoffers dus hoger.


Figuur 59

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van EZ http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

Conclusies

  • Na 3 jaar is het effect van de mindering verdwenen.
  • Dat het systeem voor de komende drie jaar in de eerste orde als stationair mag worden beschouwd, is non-informatie.
  • Na de eerste twee jaar wordt de kans dat de risico’s toenemen, hoger.

Figuur 60

Omschrijving van de schade- en letselcategorieën zoals gebruikt in de ARUP studies [5,6]

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van EZ http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

Figuur 60 toont de vijf schalen van Hazus. In het buitenland vooral gebruikt bij grote rampen.

Figuur 61.

Ruimtelijke verdeling van de grondversnelling voor een beving met magnitude 5 op 3 km diepte op de locatie van het Huizinge epicentrum. De grondversnelling is bepaald met de mediaan van de GMPE relatie van ARUP [3]. Zie figuur 61.

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van EZ http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

Figuur 62

Aantal gebouwen dat bij het scenario weergegeven in figuur 62 wordt blootgesteld aan een specifieke grondversnelling.

(URM is een indeling in12 verschillende niet-versterkte soorten bakstenen huizen. RC is beton, Wood is hout en S is staal)

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van EZ http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

“Er is maar een beperkt aantal huizen dat aan de maximale grondversnelling wordt blootgesteld”

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van EZ http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

Leidingen waaraan onderhoud wordt gepleegd zijn extra kwetsbaar voor belasting door aardbevingen tijdens de onderhoudsperiode. Bijvoorbeeld bij het ontgraven van ondergrondse leidingen of het tijdelijk bevestigen of ondersteunen van bovengrondse leidingen. Ook leidingdelen in een slechte staat vormen een risico. Het omvallen van objecten op leidingen kan eveneens tot schade leiden.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

Opmerkingen

  • Met een beperkt aantal huizen wordt niet specifiek het aantal bedoeld, maar eerder dat Groningen een dun bevolkt gebied is.
  • 44534 gemetselde woningen (gebouwd tussen 1920 en 1960) worden blootgesteld aan schade bij een PGA tussen 0,05 en 0,1 (zie figuur 42).
  • 109403 gemetselde woningen (alle) worden blootgesteld aan schade bij een PGA tussen 0,05 en 0,1.
  • Wanneer 109403 gemetselde woningen worden blootgesteld aan een PGA tussen 0,05 en 0,1, dan is het interessant om even terug te rekenen naar de schade bij de Huizinge-beving. Bij de Huizinge-beving zijn bij een PGA van ongeveer 0,1g een onbekend aantal woningen ernstig beschadigd. In Middelstum staan een 1000-tal woningen. Het percentage van het aantal beschadigde woningen is niet bekend, maar zeker groter dan de 20 tot 35% zoals de minister in zijn brief aan de Kamer schreef. Bron: BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 25 januari 2013

    Wanneer dit het geval is (nl. dat het aantal beschadigde woningen meer is dan de 20-35%) is een mogelijke oorzaak dat het aantal meters (data) te weinig was. Maar zo niet (wanneer de data kloppen en het aantal meters voldoende was om de snelheden vast te kunnen stellen tot 0,1g) dan is kloppen de cijfers 20-35% niet.

    Dit houdt het in dat de kans op schade bij hogere versnellingen ook groter is dan door Arup is berekend, met als gevolg dat de cijfers in de grafieken te rooskleurig zijn voorgesteld.

  • Er is tussen figuur 41 en figuur 19 een opmerkelijk verschil. Maar wel zo geformuleerd dat de gemiddelde Groninger hier niets van begrijpt. Dit is te doen gebruikelijk. Wat wel te zien is welke gebieden het kwetsbaarst zijn.
  • “Secundaire systemen (zoals bedieningsfuncties) kunnen in gevaar komen als de behuizing bezwijkt. De bediening is vaak gevestigd in eenvoudige
    metselwerk gebouwtjes, waarvan de sterkte nog nader moet worden vastgesteld, maar die mogelijk kwetsbaar zijn en niet veel meer dan de huidige opgetreden versnellingen kunnen weerstaan.Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur Deltares 2013

Conclusies

  • Vanaf 0,1g kan verweking optreden, met als gevolg: zettingsschade bij woningen en gevaar voor dijken en leidingen.
  • Welke criteria gehandhaafd worden bij het herstellen van de 50.000 panden die in aanmerking komen voor het aardbevingsbestendig maken, is niet bekend.

Bron: http://www.slideshare.net/slideshow/embed_code/40126784

Hieronder een kaart met versnellingen (PGA’s) aan maaiveld met kans van optreden van 0,2% per jaar [KNMI] (zie figuur 43)

figuur 63

Kaart met versnellingen aan maaiveld met kans van optreden van 0,2% per jaar (1:475) [KNMI]

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

“Voor de sterkteberekeningen heeft Deltares van het KNMI overschrijdingswaarden van de versnelling gekregen van de aardbevingsbelasting op alle bestudeerde locaties in Groningen,

Figuur 63 is dus een combinatie van een kans van voorkomen en een bijbehorende versnelling voor elke locatie. Bij het bepalen van deze versnellingen is rekening gehouden met enige toename van het aantal en de magnitude van de aardbevingen [referentie KNMI].

Daarnaast is gewerkt met representatieve aardbevingssignalen afgeleid uit de daadwerkelijk in Groningen geregistreerde metingen. Er is gewerkt met een samenstel van vier verschillende signalen afkomstig van drie verschillende bevingen. Alle signalen zijn opgeschaald tot de door het KNMI opgegeven versnelling en aangepast voor deze hogere versnelling door een frequentieverschuiving toe te passen (zwaardere aardbevingen hebben gemiddeld meer lagere frequenties in het signaal). Tevens is bij de selectie van de signalen rekening gehouden met het karakteristieke aantal wisselingen dat optreedt bij zwaardere bevingen (meer wisselingen dan bij lichtere bevingen).”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

“Samengevat voldoet in totaal ongeveer 45 kilometer van de beoordeelde kades niet aan de norm, bij de door KNMI voorspelde kansverdeling voor de aardbevingsbelasting, indien alle
kades eerst al op normsterkte zouden zijn gebracht voor de situatie zonder

aardbevingsbelasting. Zie voor de locaties hiervan de geel-oranje-rode punten in figuur 64. In geval wordt uitgegaan van het meest ongunstige ondergrondscenario kan dit oplopen tot maximaal 105 km.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

Figuur 64

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

“Aanbevolen wordt spoedig de norm en toetsmethode vast te stellen voor wat betreft de keringen inclusief aardbevingen. Op basis hiervan kan de werkelijke behoefte aan versterkingen van de waterkeringen meer gedetailleerd in kaart worden gebracht. Allereerst is daarvoor lokaal grondonderzoek nodig. Verder zou bij regionale keringen de buitenwaartse stabiliteit op de meest kritische locaties beter in kaart gebracht dienen te worden. Als validatie van de gebruikte methoden kunnen sensoren op kritische locaties in en onder de dijk geplaatst worden die waterspanning en versnelling meten. Daarmee kunnen de aangenomen kwetsbaarheidscurves en modellen voor waterspanningsgeneratie worden bijgesteld. Beide tijdsregistraties kunnen worden gebruikt voor het opwaarderen van sterkte bij werkelijk gemeten belastingen.

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

“De versnelling waarbij verweking (Lique-faction) kan beginnen is op veel locaties laag (0,1 á 0,2 g), lager dan vooraf op basis van ervaring werd verwacht. Vooral op de locaties bij Eemshaven worden relatief grote maaiveldzakkingen (orde 20 cm) verwacht. Dit wordt veroorzaakt door de hier opgebrachte grond t.b.v. het ontwikkelen van dit terrein welke gevoelig is voor verdichting. Op andere stations is de te verwachten zetting als gevolg van de maatgevende aardbevingsbelasting circa 3-9 cm. Dergelijke zettingen kunnen tot verschilzetting leiden van constructieonderdelen.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

“Op een ongunstige locatie kan de schade oplopen tot vele miljoenen euro’s. De kans is zeer groot dat levering van elektriciteit niet of slechts korte tijd wordt belemmerd als gevolg van de
aanwezige omleidingsmogelijkheden en de relatief korte reparatietijd.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen januari 2014

“Primaire keringen: vanwege de norm van 1/4000 per jaar is de aardbevingsbelasting hier hoger, wat veelal leidt tot een hogere faalkans dan geëist. Van 43 km dient een nadere beoordeling gemaakt te worden en zonodig versterkingen te worden uitgevoerd.”

Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Deltares Versie 02, 15 januari 2014, definitief

Eerder werd in het rapport Gebouwschade Loppersum verondersteld dat er een kleine kans bestond dat bij aardbevingen met een kracht van M=3,8, aan het onderwatertalud van de zeedijken in losgepakte zandlagen een kleine instabiliteit kon ontstaan.

Opmerkingen

  • Verweking heeft zich waarschijnlijk al op meerdere plaatsen voorgedaan. Zakkingen als gevolg van zetting kunnen hier een gevolg van zijn. Bij de beving in Huizinge zijn nl. versnellingen geconstateerd van 0,087g/0,09g, @ 0,1g. (PGA = 0,872 m/s2) Bron: Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Deltares Versie 02, 15 januari 2014)
  • Onze primaire zeekeringen voldoen niet aan de normale faalkans vanwege de aardbevingsbelasting. Bewoners zullen voorzorgsmaatregelen moeten kunnen treffen. De kans dat een dijklichaam door verweking dusdanig ondermijnd wordt dat ze een zware storm niet kan weerstaan, is groot. Bij een versnelling vanaf 1g kan verweking plaatsvinden.
  • Bewoners krijgen weinig voorlichting over zaken die bij bestuurders en NAM bekend zijn. Het gaat wel over een primair recht op veiligheid. Daarom heeft de bewoner als eerste recht om te weten in hoeverre zijn veiligheid geschaad kan worden.
  • Keer op keer moeten belangrijke risico’s worden bijgesteld.

Conclusie

  • Wanneer voor de komende jaren gerede kans is op hogere magnitudes dan 3,9,zijn de volgende risico’s zeer waarschijnlijk:
    • ondiepe breuken kunnen worden geactiveerd,
    • grotere intensiteiten dan VI t/m VIII en versnellingen groter dan 0,1g zoals bij de Huizinge-beving met een magnitude van 3.6 zijn mogelijk,
    • grotere kans dan verwacht op verweking vanaf 0,1g.

Dit betekent dit dat opnieuw de cijfers moeten worden bijgesteld.

SodM

“Omdat NAM geen adequaat inzicht geeft in de aardbevingsrisico’s, heeft SodM eigen berekeningen van het seismisch risico gemaakt. De analyse van SodM is beoordeeld door twee onafhankelijke partijen: het RIVM en Ir. Chr. Pietersen, een gerenommeerd deskundige op het gebied van veiligheidsanalyses. Uit de analyse volgt dat het risico ten gevolge van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen met een epicentrum in het gebied tussen Huizinge, Zandeweer en Hoeksmeer, in vergelijking met andere industriële risico’s in de maatschappij, hoog is.”

Bron:SodM Advies Winningsplan 2013 / Meet- en Monitoringsplan NAM Groningen gasveld

Arup-rapport
Door NAM was na de Huizinge beving tevens een omvangrijk studie- en meetprogramma geïnitieerd naar de te verwachten maximum magnitude- , locatie- en frequentie van toekomstige aardbevingen, dat in de door de Minister opgedragen studies zal worden verwerkt. Dit meetprogramma zal mogelijk in de toekomst leiden tot het bijstellen van het plan van aanpak voor preventieve versterkingsmaatregelen aan gebouwen, met name als de verwachte magnitude en het effect, en daardoor het seismisch risico, van toekomstige bevingen zouden wijzigen.

Opmerkingen

  • Het plan van Arup (NAM) zal mogelijk leiden tot het bijstellen van de preventieve versterkingsmaatregelen van gebouwen wanneer het seismisch risico hoger blijkt te liggen.
  • Telkens nieuw onderzoek aankondigen is een manier om zich te vrijwaren van eventuele vergissingen. Dit is bij de NAM te doen gebruikelijk.
  • Ook in het Arup-rapport wordt op voorhand een slag om de arm gehouden.

De NAM zegt d.d. 25 juli 2014 op haar website dat Arup voor elk woningtype onderzoekt hoe de woningen het best verstevigd kunnen worden. “Dit doen we in de berekeningsmodellen. Hiermee kunnen we verschillende krachten (grondversnellingen) op het computermodel van het gebouw loslaten. Zo kunnen we precies zien wat er met een gebouw gebeurt bij een dergelijke kracht en waar de zwakke plekken in een gebouw zitten.” http://www.namplatform.nl/bouwkundig-versterken/de-sterkte-van-gebouwen.html

“NAM is een serie onderzoeksprojecten gestart naar de mogelijkheden om het effect van aardbevingen op gebouwen te verminderen en daarmee het risico op letsel als gevolg van gebouwenschade zoveel mogelijk te voorkomen of te verlagen. NAM heeft hiertoe Arup ingeschakeld, een internationale consultant met wereldwijde expertise op het gebied van het ontwerpen en analyseren van bouwkundige aspecten in relatie tot aardbevingen.”

Bron: Arup: Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningen veld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”) Assen, augustus 2013

Opmerkingen

  • Arup zou, als een ‘internationale consultant met wereldwijde expertise op het gebied van het ontwerpen en analyseren van bouwkundige aspecten in relatie tot aardbevingen’ veel kennis hebben over de mogelijkheden om het effect van aardbevingen op gebouwen te verminderen en daarmee het risico op letsel als gevolg van gebouwenschade zoveel mogelijk te voorkomen of te verlagen. Dat Groningen buiten de reguliere aardbevingen valt, wordt niet verteld.
  • Wanneer de theorie m.b.t. ‘aardbevingsbestendig’ verstevigen nog niet in de praktijk is bevestigd, heeft het alleen maar waarde voor het nemen van maatregelen op papier. Het lijkt een methode om te laten zien dat alles onder controle is. Blijkt het later anders, dan wordt het, zoals tot nu toe gebruikelijk, gewoon bijgesteld.

     

“Zo is door TNO een analyse uitgevoerd naar 320 meldingen die zijn afgehandeld door taxateurs vóór eind 2012. Doel van dit onderzoek was om vast te stellen of deze gevallen andere schadeaspecten bleken te vertonen dan die in het Deltares rapport over gebouwenschade uit 2011 waren voorspeld. De TNO studie gaf aan dat de door de beving van Huizinge in augustus 2012 opgetreden schade in lijn was met de voorspellingen in het Deltares rapport. Echter, bij het afhandelen van de schademeldingen is gebleken dat bestaande zwakke punten in gebouwen, zoals verzakkingen door andere oorzaken dan aardbevingen en achterstallig onderhoud, vaak het effect van de beving versterkt hebben en tot grotere schade hebben geleid. Mede om die reden is NAM begonnen met het voorbereiden van een inspectie programma, waardoor nog niet door schademeldingen bekende gebouwen stelselmatig zullen worden geïnspecteerd op zwakke punten.”

Bron: Arup: Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningen veld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”) Assen, augustus 2013

Aardbevingsbestendig bouwen

“De richtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen en voor het versterken van bestaande gebouwen is nog steeds in ontwikkeling en wordt eveneens besproken door de Dialoogtafel. In een aantal schadegevallen die bij de Onafhankelijke Raadsman zijn aangemeld zijn klagers in afwachting van een definitieve vaststelling van deze richtlijn, alvorens tot uitvoering van schadeherstel te kunnen en willen overgaan. Het uitblijven van definitieve duidelijkheid over de te hanteren normen leidt in deze gevallen tot onzekerheid en teleurstelling.”

Bron: Onafhankelijke Raadsman Rapportage januari t/m augustus 2014

“The Earthquake Engineering Intensity Scale (EEIS) is a building shaking intensity measure that has been developed along the lines of the Engineering Intensity Scale of the late John A. Blume. This measure, which is in fact a graphical template, allows translation of ground shaking information in the form of response spectra at a site into response/shaking intensity for different kinds of buildings. EEIS can be used as a tool for several purposes, such as: 1) to graphically illustrate damage potential of ground motions; 2) to rapidly identify vulnerable building types after an earthquake; 3) to assess capacity of buildings; 4) to facilitate incorporation of earthquake ground motion and building response data. The EEIS concept also allows tracking the evolution of building code strength requirements. This paper describes the concept of the EEIS and uses a sampling of strong earthquake ground motions with varying characteristics to illustrate some of its uses. The template is also used to provide a chronology of U.S. building code development from its design spectra perspective.

Bron: EARTHQUAKE ENGINEERING INTENSITY SCALE: A TEMPLATE WITH MANY USES Sigmund A. FREEMAN, Ayhan IRFANOGLU, and Terrence F. PARET

Opmerkingen

Verzakkingen

  • Zettingsschade wordt vaak niet gezien als schade ontstaan door de gevolgen van de gaswinning. Dit is in tegenspraak met verschillende onderzoeken. Zelfs een rapport waarbij het Waterschap Noorderzijlvest, het TNO, het KNMI, de Commissie Bodemdaling Groningen, de Tcbb, de Provincie Groningen en de Gemeente Loppersum mee verantwoordelijk voor mogen worden gehouden, concludeert dat lokaal zettingsverschillen dusdanig groot kunnen worden dat de toelaatbare grenzen daadwerkelijk worden overschreden.
  • Verzakkingen worden de laatste jaren veel vaker geconstateerd dan voorheen. De ondiepe ondergrond in Groningen bevat van oudsher veel watervoerende lagen. Ook is bekend dat op veel plaatsen op een diepte van enkele meters een ‘kleibrij’ aanwezig is.
  • Jaren geleden is al gezegd dat Groningen niet geschikt is voor gaswinning, met name door de structuur van de ondiepe ondergrond. De ondergrond is in Groningen dermate verschillend en instabiel, waardoor de ondergrond (inclusief [oude] waterstromen) in beweging is gezet. Dit is een onomkeerbaar proces.
  • Ook verweking van de ondergrond is mogelijk een oorzaak. Dit fenomeen is weer een gevolg van trillingen (bevingen).
  • Dat bij taxaties door de NAM de zettingsschade vaak niet gezien wordt als gevolg van de gaswinning, mag als ernstig verwijtbaar worden beschouwd.

Achterstallig onderhoud en Ouderdom woning

  • De NAM gebruikt achterstallig onderhoud – net als de ouderdom van een woning – vaak als een oneigenlijk argument om te minderen op het herstelbedrag door de bewoner deels aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.

    Dit is in tegenspraak met de uitspraak van de Hoge Raad, punten: I.5.A.a t/m I.5.A.e (HR 26 maart 2010, LJNBL0539):

    “Bij het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade moet als beginsel worden vooropgesteld dat de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit (de wanprestatie, de onrechtmatige daad) achterwege was gebleven. De omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is, met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Doel van de schadevergoeding is immers het zoveel mogelijk brengen van benadeelde in de positie waarin hij zou hebben verkeerd indien de laedens zijn verplichtingen wel was nagekomen. Dit brengt met zich dat uitsluitend de werkelijk geleden schade moet worden vergoed; niet minder, maar ook niet meer.”

    Wanneer een woning door achterstallig onderhoud niet tegen een aardbeving bestand is – tenzij het dermate wrak is dat het ook door bijvoorbeeld wind ernstig zou beschadigen – ligt de plicht tot het aardbevingsbestendiger maken van een gebouw niet bij de bewoner. Het zelfde geldt wanneer er schade is bij een oudere woning.

    De gedupeerde waant zich bij geschillen in een Kafkaniaanse doolhof.

Conclusie

Aardbevingsbestendig bouwen of versterken in Groningen
is niet mogelijk:

  1. De energie komt nooit uit dezelfde hoek.
  2. De energie is iedere keer anders qua sterkte.
  3. De verticale en horizontale golven zijn nooit gelijk.
  4. De richting van de golven is niet te voorspellen.
  5. De site response is niet te voorspellen.
  6. De ondergrond reageert op verschillende manieren welke niet te voorspellen en onomkeerbaar zijn.
  7. De woningen zijn te verschillend qua bouwmaterialen, leeftijd, constructie, enz.
  8. Van veel woningen is het fundament niet onderzocht.
  9. Veel woningen zijn niet te herstellen vanwege verborgen gebreken.
  10. De grootte van de cumulatieve schade is onbekend.
  11. De maximale grootte van de versnellingen is niet bekend.
  12. De diepte van de bevingen is niet bekend.
  13. Enz. enz.

Relatie magnitude en intensiteit
In het rapport ‘Gebouwschade Loppersum’ van Deltares uit 2011 is het volgende te lezen over de te voorspellen schade:

“Door kalibratie van het uit metingen afgeleide trillingsniveau van de grond van een beperkt aantal opgetreden aardbevingen kan nu voor aardbevingen met een kracht tussen 3 en 3,5 op de schaal van Richter voorspeld worden wat de kans op schade is op een gegeven afstand van het epicentrum. Aanbevolen wordt om het onderzoek naar de relatie tussen schade en de geregistreerde magnitude voort te zetten en de bij een gebouw optredende trilling te meten, zodat een betere voorspelling van de schade bij een magnitude van 3,9 kan worden gemaakt.”

“In TNO-rapport TNO-034-DTM-2009-04435 [[43] is een kalibratie uitgevoerd aan waarnemingen van een beperkt aantal bevingen bij producerende gasvelden in Nederland met magnitudes M tussen 3 en 3,5. Hierin waren versnellingsmetingen aan de oppervlakte en in boorgaten betrokken en alle schademeldingen van de betreffende aardbevingen. De aard van de schade is in deze studie niet beschouwd.”

Vervolgens valt in het rapport van Deltares
te lezen: “Ten aanzien van de gevolgen van de aardbevingen geldt voor lichte ondiepe aardbevingen in Noord-Nederland, met een gemiddelde diepte van 2.3 km in de periode 1986-1997, een algemene relatie tussen de magnitude en de intensiteit. Volgens deze relatie komt een beving van 3.8 of 3.9 op de schaal van Richter overeen met een intensiteit van VI-VII in het epicentrale gebied, dat wil zeggen het gebied direct boven de beving waar de beving het heftigst gevoeld wordt. Een intensiteit van VII betekent volgens deze schaal dat er matige tot zware schade voorkomt. Het type schade is afhankelijk van de bouwwijze. Nederlandse woningen in metselwerk vallen in gebouwtype B.
Bron Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

Bij intensiteit VII: (Schade veroorzakend)
rood = waargenomen
De meeste mensen zijn geschrokken en proberen naar buiten te rennen. Velen hebben moeite om zich staande te houden, met name op hoger gelegen verdiepingen. Meubilair verschuift en topzwaar meubilair kan omvallen. Voorwerpen vallen in grote aantallen van schappen. Water spoelt over uit vaten, tanks en zwembaden. Oudere gebouwen kunnen grote scheuren in de muren krijgen en niet-dragende muren kunnen instorten. Veel huizen vertonen grote scheuren in de muren.
Veel gebouwen van klasse B (eenvoudige steen en baksteen/betonblokken) en enkele van klasse C (massieve steen, en baksteen met gewapendbeton vloeren) lijden schade met gradatie 2: Matige schade (lichte constructieve schade, matige nietconstructieve schade).
Veel gebouwen van klasse A (diverse natuurstenen, klei, leem, n.v.t.) en enkele van klasse B (eenvoudige steen en baksteen/betonblokken) lijden schade met gradatie 3: Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade). o.a. schoorstenen breken op daklijn, scheuren in gierkelders van gewapend beton.

 

Bij intensiteit VIII: (Zware schade veroorzakend)
Veel mensen hebben moeite om op de been te blijven, ook buitenshuis. Meubilair kan omver geworpen worden. Voorwerpen zoals tv’s, typemachines enz. vallen op de grond. Hier en daar kunnen grafstenen worden verschoven, gedraaidof omver geworpen. In erg slappe bodem kunnen golvingen worden waargenomen. (waargenomen door meerdere bewoners).
Veel gebouwen van klasse B (eenvoudige steen en baksteen) en enkele van klasse C (massieve steen, en baksteen met gewapendbeton vloeren) lijden schade met gradatie 3.
Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade, zware niet- constructieve schade).
Veel gebouwen van klasse A en enkele van klasse B (eenvoudige steen en baksteen) lijden schade met gradatie 4: Zeer zware schade (zware constructieve schade, zeer zware nietconstructieve schade).

 

Opmerkingen

  • Het valt op dat over ontstane schade en de aard van de schade weinig terug te vinden is.
  • Dit geldt ook t.a.v. data van gemeten snelheden/versnellingen.
  • Het zou gezien ervaringen van bewoners, heel goed kunnen dat een beving in het epicentrum minder heftig wordt ervaren dan in de omgeving. De energie komen vanuit het centrum omhoog en genereert golven door het effect van opslingering. Enigszins vergelijkbaar met een steen in een vijver.
  • De intensiteiten zoals in 2011 in het rapport ‘Gebouwschade Loppersum’ door Deltares zijn voorspeld voor een beving met maximaal M3.9 voor het epicentrale gebied zouden liggen tussen VI en VII (EMS). Bij de Huizinge-beving zijn intensiteiten waargenomen en geconstateerd van VII (i.p.v. VI) en voor een deel VIII. Misschien is daarom (met name in Middelstum) na deze beving geen intensiteitenonderzoek gedaan en is de versnelling gemeten in Westeremden meegenomen in de berekeningen voor een intensiteit VI.

“De PGV en PGA behorend bij een Mw=5 magnitude is met deze relatie (Akkar et al 2013) berekend. De gemiddelde waarden in het epicentrum zijn dan respectievelijk PGA = 0,23 g en PGV = 0,12 m/s.” (125 mm/s)

Bron: Samenvatting Quick Scan Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur in Groningen, Deltares 2013

The largest recorded PGV in the region is 34.5 mm/s, which is equivalent to a 20-35% probability of damage to masonry buildings. An evaluation of over 2000 damage reports in the region and comparison with the damage probability curves will be a good test-case for the applicability of the relation.

Bron: http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf

Data van het accelerometer netwerk in het Groningen veld heeft maximale versnellingen (PGA) gemeten tot een maximum van 85 cm/s², of daarvan afgeleid 34.5 mm/s als maximale snelheid (PGV). Vergelijking met voor geïnduceerde bevingen afgeleide relaties tussen de kans op schade en de snelheid van de bodembeweging laat zien dat bij deze waarden een kans van 20-35%
op schade bestaat.”

Bron: Brief min. EZ aan Tweede Kamer 25 jan. 2013
https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03
/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Figuur 65

Bron: TNO-KNMI rapport Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer 3 mei 2011

“Indien de bevingen van M= 3.5 en M=3.9 verondersteld worden met zekerheid op te treden in het Bergermeerveld ontstaan maximale snelheden (in het epicentrum) van 49 respectievelijk 77 mm/s. Dit volgt uit berekeningen op basis van empirische attenuatie (verzachtende) functies, waarbij rekening gehouden is met de onzekerheid, door één keer de standaarddeviatie (standaardafwijking) bij het resultaat op te tellen. De diepte van de aardbevingsbron is hierbij geschat op 2.2 km, de gemiddelde diepte van micro aardbevingen, die vanaf 2010 worden waargenomen in het Bergermeerveld met een set van trillingsopnemers (geofoons) op reservoir niveau.

Op een in dit geval altijd aanwezige afstand van epicentrum tot de rand van de bebouwing van 1 km is dit echter gedaald naar 43 en 69 mm/s.

Uit figuur 65 is af te leiden dat deze maximale trillingssnelheden resulteren in ca 30 en 50% kans op schade voor een gebouw in goede staat. Op 3 km afstand zijn de maximale trillingssnelheden gedaald tot 27 en 44 mm/s (ca. 20 en 35% kans op schade).”

Bron: TNO-KNMI rapport Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer 3 mei 2011 http://www.nlog.nl/resources/Seismic_Risk/Max_schade_Bergermeer_2011.pdf

“Aanbevolen wordt om het onderzoek naar de relatie tussen schade en de geregistreerde magnitude voort te zetten en de bij een gebouw optredende trilling te meten, zodat een betere voorspelling van de schade bij een magnitude van 3,9 kan worden gemaakt. Voortzetting van het reeds verrichte onderzoek door het KNMI en TNO wordt aanbevolen. Omdat het onderzoek afhankelijk is van het optreden van aardbevingen zullen analyses pas na verloop van tijd nieuwe inzichten opleveren.

Bron: Gebouwschade Loppersum Deltares 2011

De buitengrens voor verschillende overschrijdingskansen bij een gegeven magnitude voor een haarddiepte van 3 km.

Volgens Deltares is bij een beving van M3.6 vlak bij het epicentrum 10% kans op schade voor woningen gebouwd voor 1940. Voor woningen na 1940 is op een halve km afstand 5% kans op schade.

Figuur 66

Bron: Gebouwschade Loppersum Deltares 2011

Opmerkingen

  • 10% woningen van voor 1940 zou volgens de grafiek uit figuur 66 bij een beving van M3.6 vlak bij het epicentrum kans op schade hebben. Het aantal is in werkelijkheid veel meer dan 10%. Ditzelfde geldt voor de woningen van na 1940.
  • Het aantal woningen met schade in Middelstum is nooit officieel in beeld gebracht, maar dit totale aantal is groter dan 35%.
  • De werkelijke schade bij gemetselde gebouwen in Middelstum met een PGV van 34.5 mm/s was beduidend hoger dan de kans op schade van 20-35%.
  • Analyses hiervan zijn nooit gemaakt. Er is uitgegaan van de taxatierapporten die absoluut een vertekend beeld geven. Zie eerdere opmerkingen hieromtrent.
  • De exacte locatie van de beide meters is niet bekend. Dit is wel van belang, gezien de daling in de versnelling die op een afstand van bv. 1 km al kan optreden (zie figuur 65).
  • Een eventueel slechte staat van de woning is niet van doorslaggevende betekenis. In de grafiek van TNO/KNMI uit figuur 67 is te lezen dat bij een snelheid van 34 mm/s de kans op schade bij slechte gebouwen 30% is.
  • Bij meerdere bevingen achter elkaar is de kans op schade beduidend groter.

Conclusies

  • Bij snelheden van 27 tot 44 mm/s is er volgens het KNMI kans op schade van 20 tot 35%:
    • Of de kans op schade bij snelheden van 27 tot 44 mm/s is groter en heeft de praktijk deze veronderstelling ingehaald, m.a.w.: de golven hebben een andere uitwerking dan verondersteld.
    • Of de meters in Middelstum hebben niet goed gefunctioneerd.
    • Of er zijn onvoldoende meters/data in Middelstum gebruikt.
    • Of de beide meters in Middelstum (M1 en M2) zijn gebruikt waarvan een gemiddelde is genomen.
    • Of (een van) de plekken waar deze meter(s) stond(en) bevonden zich buiten het dorp.
  • Mocht blijken dat het aantal in redelijke staat verkerende woningen met schade in Middelstum groter is dan 50%, zullen de berekeningen moeten worden bijgesteld.

    Het is zelfs eenvoudiger te tellen hoeveel huizen er niet beschadigd waren.

     

Figuur 67

Bron: TNO-KNMI rapport Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer 3 mei 2011

In 2011 in het Bergermeerrapport laat het KNMI in een grafiek zien dat bij een snelheid van 49 mm/s de kans op schade 37-47% is (afhankelijk van de staat van de woning). Zie figuur 67.

Opmerkingen

  • “Indien de bevingen van M= 3.5 en M=3.9 verondersteld worden met zekerheid op te treden in het Bergermeerveld ontstaan maximale snelheden (in het epicentrum) van 49 respectievelijk 77 mm/s.”
    Bron:http://www.nlog.nl/resources/Seismic_Risk/Max_schade_Bergermeer_2011.pdf
  • In het “Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area, KNMI 2013” staat:
    • de hoogste gemiddelde waarde voor PGV is 105 mm/s;
    • de maximale PGV is 160 mm/s.
    • lage en hoge limieten voor een maximale PGV zijn 52 mm/s en 213 mm/s.

NB. Inclusief een standaarddeviatie van ongeveer factor twee.

  • Ook lichte, niet constructieve schade valt onder schade.
  • De grafiek uit figuur 65 van het TNO/KNMI “inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer’ uit 2011 toont bij M3,5 snelheden van
    50 mm/s in het epicentrale gebied. Bij een M3.9 zou dat 78 mm/s zijn bij een diepte van gemiddeld 2.2 km. In Middelstum zijn bij M3.6 snelheden gemeten van 34,5 mm/s.

  • De schade, die is ontstaan na de bevingen in 2001 met een magnitude van M=3.5 (lokale trillingssnelheid bij bebouwing 43 mm/s, [bron: TNO-KNMI rapport Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer]) en M=3.2, is in de meeste gevallen te karakteriseren als schade categorie 1, lichte schade en in een enkel geval schade categorie 2, matige schade. In Middelstum is op 16 augustus 2012 een trillingssnelheid geconstateerd van 34,5 mm/s, waarbij erg veel schade, ook constructieve, is veroorzaakt.
  • Bij snelheden van 160 mm/s zullen wanneer je de lijnen doortrekt in de grafiek uit figuur 67 bijna 100% van de gemetselde woningen schade lijden.

Conclusie

  • Uit het feit dat in Bergen NH in 2001 bij een beving van M3.5 een trillingssnelheid van 43 mm/s is gemeten, en in Middelstum bij de beving op 16 augustus 2012 van M3.6 een trillingssnelheid van 34,5 mm/s geeft of aan dat een relatie tussen de magnitude en de PGA/PGV niet te leggen is of dat er sprake was van hogere snelheden in Middelstum die niet opgemerkt zijn.

In het rapport naar de effecten van geïnduceerde bevingen op het Gasunienetwerk in Groningen staat: “Op basis van de resultaten van deze studie kan worden gesteld dat een aardbeving met M=5
tot aanzienlijk grotere versnellingen en snelheden van de grondbeweging leidt dan tot op heden is waargenomen (0,5 g versus 0,087 g). Er is dan ook geen mogelijkheid om bestaande
ervaringen in Groningen te benutten
en het feit dat tot op heden geen schade aan kritische infrastructuren zijn opgetreden zegt heel weinig over wat er kan gebeuren bij een sterkere beving. Derhalve is op basis van beschikbare rekenmethoden voor de verschillende
onderdelen ingeschat wat de robuustheid is in geval van een aardbeving die leidt tot een versnelling aan de oppervlakte uitgedrukt in g-niveau.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen 17 jan. 2014 http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail.jsp?id=2014Z00726&did=2014D01490

Conclusie

  • Er is geconstateerd dat er geen schade aan kritische infrastructuren is opgetreden. Welke kritische infrastructuren in het zwaarst getroffen gebied (0,087g) zijn onderzocht is niet bekend. Wat wel bekend is, is dat zeer veel gemetselde bouwwerken (woningen van bewoners) zeer veel schade hadden. Hiervan zijn geen cijfers openbaar, zodat de hoeveelheid en de aard van de schade niet geverifieerd kan worden. Maar van privacy-gevoelige informatie is geen sprake wanneer de cijfers geanonimiseerd worden gepubliceerd.

NAM-taal

De NAM zegt op haar website (d.d. juli 2014) dat in 2013 door NAM veel onderzoek werd uitgevoerd naar de gevolgen van gaswinning uit het Groningen-gasveld. Er werd hierbij nauw samengewerkt met experts en verschillende universiteiten. Dat de onderzoeken zijn getoetst door onafhankelijke kennisinstituten. Er werd niet alleen onderzoek uitgevoerd naar de ondergrond en alternatieve winningstechnieken, maar ook naar de gevolgen op gebouwen van aardbevingen door gaswinning. Dat de resultaten van deze onderzoeken een goed beeld geven van de risico’s door aardbevingen voor de komende drie tot vijf jaar. Dat na die periode de onzekerheden echter toe nemen. Dat die onzekerheid samenhangt met het feit dat er onvoldoende gegevens zijn over de opbouw en het gedrag van de ondergrond en over zwaardere bevingen in Groningen.

Opmerkingen

  • De manier van informeren door de NAM is al aanmatigend, maar dat het ook nog eens non-informatie is, is niet te verteren. Om zich voor de toekomst te vrijwaren wordt er een laatste zin toegevoegd die de vorige beweringen trouwens tegenspreekt.
  • Het betekent dat, doordat er onvoldoende gegevens zijn over de opbouw en het gedrag van de ondergrond, de door Arup gekozen data van Akkar et al niet voldoende valide zijn om de meetgegevens van Westeremden om deze reden boven die van Middelstum te plaatsen.
  • De resultaten voor het bepalen van het risico bij aardbevingen zullen nog moeten worden geverifieerd tegen de uiteindelijke verwachte consequenties voor gebouwen.

“Ook blijkt dat bij grotere waardes van grondbeweging ingrijpender versterkingsmaatregelen nodig zullen zijn, zodat het van groot belang is om betrouwbare input in de vorm van realistische waardes van grondbeweging te hebben. Het is te vroeg om bij de huidige onzekerheid rond de maximale grondbeweging waarmee gerekend moet worden als input in de versterkingsstudies, nu al harde conclusies te trekken. Een initiële inschatting is echter dat grootschalige versterkende maatregelen genomen moeten worden.”

“De resultaten voor het bepalen van het risico bij aardbevingen op basis van KNMI gegevens, die ook bij de “Quick Scan” analyses zijn gebruikt, zullen moeten worden geverifieerd tegen de uiteindelijke verwachte consequenties voor gebouwen. Dit zal gebeuren op basis van de studies van de ondergrond naar magnitude en frequentie van toekomstige aardbevingen.”

Bron: Arup:Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningen veld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”) Assen, augustus 2013

“Aanzienlijke onzekerheden bestaan nog ten aanzien van zowel de maximale grondversnellingen, als ook ten aanzien van de vertaling van deze grondversnellingen naar gebouwen schade. Deze onzekerheden zijn onderwerp van studies naar de ondergrond en effect op gebouwen die later dit jaar zullen worden afgerond. De eerste voorlopige berekeningsresultaten in deze appendix zullen later dit jaar getoetst moeten worden tegen de uitkomsten van deze studies en kunnen daarom mogelijk nog veranderen.”

Bron: Arup:Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningen veld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”) Assen, augustus 2013

Opmerking

  • Prachtige zinnen die wellicht diepe indruk moeten maken, maar daarentegen niets nieuws verkopen. Op basis van studies risico’s verifiëren is niet mogelijk. Het is de praktijk die werkelijk kan checken of het klopt. Studies van achter een bureau blijken ten aanzien van verwachtingen tot nu toe bijna altijd door de praktijk te zijn ingehaald.

Resultaten hazard analyse
“TNO heeft op basis van onderzoek naar de lokale site response [19] de algemene hazard zoneringskaarten van de PSHA van het KNMI gecorrigeerd voor de site response. De resultaten worden weergegeven in figuur 67 B (T=10 jaar) en (T=100 jaar). De kaarten geven de hoogste snelheden (meer dan 40 mm/s voor T=10 jaar en meer dan 60 mm/s voor T=100 jaar) boven de gasvelden Groningen en Annerveen, op de locaties waar ‘special study soils’ of slappe grond aan het maaiveld wordt aangetroffen.”

Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

De resultaten van de PSHA voor Noord Nederland, zoals uitgevoerd door het KNMI, zijn vastgelegd in hazard zoneringskaarten. De zoneringskaarten geven gebieden aan waar, uitgaande van een 10% overschrijdingskans op jaar- of decade-basis (T=10 jaar, respectievelijk T=100 jaar), hogere of minder hoge pieksnelheden bereikt kunnen worden en geven daarmee inzicht in de locaties waar meer of minder schade zou kunnen optreden. De resultaten zijn weergegeven voor een schematische voorstelling van het Groningen-veld.

In figuur 67 B (links) is te zien dat er een kans is van 1x per 10 jaar (T=10 jaar) dat er een aardbeving plaatsvindt waarbij de horizontale pieksnelheden direct boven het Groningen gasveld tot 30 mm/s zullen bedragen, bij een dempingsfactor van 50%. Voor T=100 jaar (kans van 1x per 100 jaar, rechter plaatje in figuur 67 B) is dit tot 40 mm/s. Bij de schatting is uitgegaan van een Mmax van 3,5.

Figuur 67 B Bron: Gebouwschade Loppersum Deltares 2011

Schematische voorstelling van de geschatte pieksnelheden boven en rondom het Groningenveld.

Links de horizontale piekversnelling voor T=10 jaar, rechts de horizontale piekversnelling voor T=100 jaar. Langs de assen staan de RD-coördinaten in kilometers (RDcoördinaten
= Rijksdriehoekscoördinaten).

“Zoals aangegeven vallen de aardbevingen in Noord Nederland maximaal in intensiteitsklasse VI tot VII. Volgens de EMS schaal betekent dit (zie Bijlage A):

  • 10 tot 60% van de gebouwen in metselwerk of natuursteen en 0 tot 20% van de gebouwen in gewapend beton lijden matige schade (lichte constructieve schade).
  • 0 tot 20% van de gebouwen in metselwerk of natuursteen lijden aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade). De schade treedt met name op in de hoger gelegen delen van gebouwen. Aanzienlijke tot zware schade wordt gedefinieerd als grote en diepe scheuren in de meeste muren, wegglijden van dakpannen, het breken van schoorstenen op de daklijn en breuk van enkele niet-constructieve onderdelen.

Op basis van de ervaringen met de schaderapporten tot nu toe in Noord Nederland is dit een pessimistische benadering van de ernst van de schade door de aardbevingen. Dit is verklaarbaar, omdat de schaal is opgesteld voor alle gebouwtypen in Europa voor natuurlijke aardbevingen, waardoor de afzonderlijke schadeklassen een breed scala aan schadekenmerken bevatten, ook van zwakkere constructies dan in Nederland gebruikelijk zijn. Ook kunnen specifieke kenmerken van een geïnduceerde aardbeving een rol spelen.

Bovenstaande geeft geen kwantitatieve en objectieve voorspelling van de ernst van de schade. Dit nadeel is inherent wanneer voor een voorspelling de EMS schaal wordt gehanteerd, omdat deze schaal een subjectief oordeel over de ernst van de schade betreft en de relatie tussen magnitude en intensiteit een grote onzekerheid bevat. Objectieve relaties tussen ernst of aard van de schade en trillingssterkte zijn echter niet voor handen .”

Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

Opmerking

  • De kans dat 1 x per 100 jaar snelheden tot 40 mm/s zullen plaatsvinden bij een beving van Mmax 3.5 is een redelijke kans. Snel na het ter perse gaan van dit rapport (Gebouwschade Loppersum, Deltares okt. 2011) zijn snelheden tot 40 mm/s bij een Mmax 3.6 gehaald. Een dergelijke berekening zegt niet zoveel, omdat toen al bekend was dat de relatie tussen magnitude en intensiteit een grote onzekerheid bevatte.

In de samenvatting d.d. 17 januari 2014 gemaakt door Staatstoezicht op de Mijnen en het ministerie van EZ met als titel: “Notitie Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen” staat dat deze notitie de kwantificering van het aardbevingsrisico bevat op basis van de resultaten van de onderzoeken 1, 5 en 6, welke in opdracht van de Minister van Economische Zaken zijn uitgevoerd. Hiermee wordt voor de periode 2013-2016 een indicatie van het aardbevingsrisico bij ongewijzigde productie verkregen voor een “karakteristieke beving” op de locatie Huizinge.

“In de Quick Scan (aug. 2013) is al vastgesteld dat het in Nederland momenteel niet vereist is om constructies te berekenen op aardbevingen (met enkele uitzonderingen)”

Bron:. Effecten aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Samenvatting resultaten onderzoek Deltares 15 januari 2014

Opmerking

Het ministerie van EZ en het SodM schrijven dat in onderzoek 1, gedaan door Arup in opdracht van de NAM (augustus 2013), een indicatie van het aardbevingsrisico bij ongewijzigde productie verkregen is voor een “karakteristieke beving” op de locatie Huizinge. Het ligt voor de hand dat in het later (29 november 2013) gereed gekomen rapport van Arup “Groningen 2013 Seismic Risk Study – Earthquake Scenario-Based Risk Assessment” deze zelfde gegevens verwerkt zijn.

Te verwachten snelheden bij bepaalde magnitudes

De berekeningen van (verwachte) snelheden bij bepaalde magnitudes:

Max. verwachte snelheid epicentrum bij:

M3.5:    50-70 mm/s.

(Bergermeer, TNO/KNMI mei 2011)

Max. gemeten snelheid epicentrum bij Middelstum bij :

  • M3.6    34.5 mm/s

(the August 16, 2012 earthquake near Huizinge KNMI jan. 2013)

Max. verwachte snelheid (binnen 10 jaar) epicentrum bij:

  • M3.9    <40 mm/s

Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011 (incl. site response)

Max. gemiddelde verwachte snelheid epicentrum bij:

  • M5:    105 mm/s

Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area KNMI December 2013

Max. verwachte snelheid epicentrum bij:

  • M5:    205 mm/s

Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area KNMI december 2013

Max. verwachte snelheid epicentrum bij:

  • M5:    125 mm/s

(Akkar et al 2013)

Max. verwachte snelheid plus 1 standaarddeviatie bij:

  • M5:    230 mm/s

(Quickscan Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur, aug. 2013)

In het Bergermeerrapport worden bij een magnitude van 3.5 snelheden in het epicentrum verwacht van 50 tot 70 mm/s. In Huizinge was bij een beving van M3.6 de gemeten maximale snelheid 34.5 mm/s. Een opmerkelijk verschil tussen de verwachte cijfers voor het Bergermeer en de reële cijfers bij het Groningenveld.

Niet alle berekeningen houden rekening met een standaarddeviatie.

Bij een beving van M5 zou er volgens Akkar et al sprake zijn van een PGV van 125 mm/s, terwijl in 2013 het KNMI bij M5 een maximumsnelheid van 205 mm/s verwacht.

Dan weer is er sprake van een PGA van 230 mm/s (Quickscan Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 13 augustus 2013, definitief). Het schept verwarring dat voor de max. verwachte snelheid geen eenduidige berekening op een ‘klantvriendelijke’ manier voorhanden is. De meeste bewoners begrijpen niet waarom de cijfers van het KNMI en de NAM (Akkar et al) zo verschillend moeten zijn. Ook niet wat precies een standaarddeviatie is.

Deltares

“Recentelijk is een nieuwe dempingsrelatie opgesteld, gebaseerd op een aanmerkelijk grotere dataset dan voorheen (Akkar et al 2013). Er wordt rekening gehouden met het breuktype en de stijfheid van de ondiepe ondergrond. Hiermee wordt de voorspelling van de PGA en PGV op korte afstanden sterk verbeterd. De PGV en PGA behorend bij een Mw=5 magnitude is met deze relatie berekend.

De gemiddelde waarden in het epicentrum zijn dan respectievelijk PGA = 0,23 g en PGV = 0,12 m/s. Om rekening te houden met de onzekerheid in de bepaling van de PGA en PGV worden de constructies beoordeeld tot aan een PGA van 0,5g en een PGV van 0,23 m/s (230 mm/s), dit komt overeen met de waarde van de mediaan plus 1 standaarddeviatie volgens Akkar et al (2013).”

Bron: Quickscan Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen definitief, Deltares augustus 2013

The Eastern United States.

“It confirmed earlier scientific understandings and historic experiences that regional soils, bedrock, and earthquake motions have unique characteristics that warrant a reconsideration of the overall approach to seismic hazard and associated risk and emergency response preparedness, and a revisit of code procedures for site classification and design and construction requirements.”

Bron:http://www.structuremag.org/?p=836
By Sissy Nikolaou, Ph.D., P.E. In Articles, Structural Performance

Het KNMI/TNO schrijft in hun rapport ‘Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer’:

“Gebaseerd op seismologische waarnemingen en kennis van de ondergrond zijn modellen gemaakt van wat er in de toekomst kan gebeuren, de zogenaamde hazardmodellen. Uitgaande van door het KNMI berekende hazard modellen en door TNO berekende opslinger factoren als gevolg van de effecten van de ondiepe geologie, zijn kansmodellen voor het overschrijden van maximale versnellingen en daarvan afgeleide snelheden in Noord-Nederland ontwikkeld. De basis van deze hazardmodellen vormt de KNMI-database van geregistreerde aardbevingen in Noord-Nederland.

In [4] is de hazard berekend voor verschillende gasvelden, waaronder het Bergermeerveld. Schattingen van maximale snelheden van de bodembeweging voor dit veld zijn 40-60 mm/s voor een terugkeerperiode van de bevingen van T=10 jaar en T=100 jaar. Een terugkeerperiode van 10 jaar is ongeveer gelijk aan een 10% kans op het overschrijden van het maximum per jaar. Berekeningen zijn uitgevoerd voor een maximale magnitude van M=3.5. Aanpassing van deze waarde naar een Mmax = 3.9 heeft een beperkt effect van ca 10-20% op deze waarden, aangezien de kans op optreden van grotere bevingen kleiner is, zodat de schatting van de maximale snelheden naar 50-70 mm/s gaat.

De schade, die is ontstaan na de bevingen in 2001 met een magnitude van M=3.5 (lokale trillingssnelheid bij bebouwing 43 mm/s) en M=3.2, is in de meeste gevallen te karakteriseren als schade categorie 1, lichte schade en in een enkel geval schade categorie 2, matige schade (Bergermeer NH).”

Bron: Maximale schade door geïnduceerde aardbevingen: inventarisatie van studies met toepassingen op Bergermeer https://www.rvo.nl/sites/default/files/sn_bijlagen/bep/70-Opslagprojecten/Gasopslag-Bergermeer/Fase1/8_IP/TNO-KNMI-rapport-inzake-gasopslag-bergermeer-351879.PDF

Seismische hazard

In het rapport ‘Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen
Integratie van deelstudies van
24 december 2012 (KNMI)’ staat:

“In bijlage 2 worden de seismische zonatiekaarten weergegeven voor olie- en gasvoorkomens, waar in het verleden reeds aardbevingen zijn opgetreden. De kaarten, die de te verwachten bodembewegingen aangeven, zijn gebaseerd op een probabilistische seismische hazard analyse uitgevoerd in 2003. Deze analyse is gebaseerd op statistische modellen (frequentie-magnitude relatie) van de seismiciteit en empirische modellen voor het schatten van de grondbeweging , gegeven de kracht, diepte en afstand van de beving (attenuatie-relatie). De statistische modellen zijn geijkt op de waarnemingen van het seismisch netwerk in Nederland in de periode 1986 – 2003.

Uit de seismische zonatiekaarten van bijlage 2 kan voor locaties boven en in de directe omgeving van de velden die reeds gebeefd hebben, informatie over de pieksnelheid op funderingsniveau verkregen worden.”

Kaart met kans op max. snelheden (T10 = eens in de 10 jaar)

figuur 68

Kaart met horizontale pieksnelheid (mm/s) op de fundering voor een jaarlijkse overschrijdingskans van 10% (T=10, eens per 10 jaar), gecorrigeerd voor de site response.

Bron: Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies24 december 2012 (KNMI)

Opmerking

  • Opvallend zijn de kansen op hogere versnellingen op plaatsen langs bepaalde lijnen in Oost-Groningen (zie figuur 68 en 69).

figuur 69

Kaart met site response (ondergrondklassen)

Bron: Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies24 december 2012 (KNMI)

Opmerkingen

  • In het rapport staat bij ‘afstand tot de beving’ niet vermeld dat de afstand tot het hypocentrum meegenomen is.
  • Op het kaartje uit figuur 68 staan snelheidsverwachtingen genoteerd voor eens per 10 jaar. Voor het Groningenveld zijn deze voor het noorden: 30 – 40 mm/s. Voor het zuiden: 20 tot 30 mm/s.
  • Eens in de 10 jaar is er volgens het kaartje uit figuur 68 kans op snelheden van 30 tot 40 mm/s. De Huizinge-beving met snelheden tot 34 mm/s valt hier onder. Het zou volgens deze berekening betekenen dat in het donkergroen gekleurde gebied tot 2020 deze versnellingen in deze orde van grootte niet meer te verwachten is.
  • Er zijn plaatsen te zien waar snelheden verwacht worden tot 50 mm/s, met name op de overgang tussen klei en veen (zie figuur 68 en 69).
  • Hoe snel verwachtingen na elke zwaardere beving veranderen is duidelijk te lezen in het rapport van het KNMI uit december 2012 met gegevens uit 2003.

Gegevens van versnellingsmeters

Het gemiddelde van de 5 accelerometers is: 0,4856 m/s² (=0,049g). De maximale PGA is 0,85 m/s² of 0,087g, elders ook 0,09g of 0,1g genoemd (De versnellingen liggen erg dicht bij elkaar).

Middelstum:        0,85    m/s²    (gemiddelde van beide meters?)

Garsthuizen:        0,667    m/s²

Westeremden:    0,51    m/s²

Kantens:        0,224     m/s²

Stedum:        0,177     m/s²

Bron: http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/the-august-16-2012-earthquake-near-huizinge-groningen1.pdf

De kracht van een beving M5 is ruim 25 keer zo zwaar als een beving M3.6 en geeft bijna 126 keer zo veel energie vrij.

Bij een beving met M4.5 en een maximale PGA van 0,34 g, is bij Huizinge overdag kans op 29 doden.

 

Bron: Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van Economische Zaken SAMENVATTING

Heel andere cijfers zijn in figuur 70 te zien:

Figuur 70

Gemeten geometrisch gemiddelde horizontale waarden van PGA en PGV voor de 120.816 Huizinge evenement. Zowel de gedraaid (PGXr) en ongeroteerde (PGX) waarden worden gegeven, waarbij X gelijk is aan A of V

Bron: Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area

http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

Vermoedelijke storing station FRB2

“Important in the evaluation of these GMPEs is the calibration with existing data. In Figure 4 both models are shown together with the PGV data from the 2012 Huizinge event. In Dost and Kraaijpoel (2013) the values for the epicentral distance are given with respect to the original location based on the borehole data and only arithmetic mean values are listed. In Table 1 (= figuur 70), we give updated values with respect to the final epicentre and provide geometrical mean values for PGA and PGV values. Please note that data from station FRB2 are not included due to suspected malfunctioning of the instrument.”

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

Opmerkingen

  • De tabel uit figuur 70 laat andere cijfers zien voor snelheden en versnellingen in Middelstum. Ook de andere gegevens corresponderen niet met cijfers van Arup.
  • Slechts op de meetgegevens van één enkele meter in Westeremden (PGA: 0,51m/s²) heeft Arup de schade beoordeeld. In Middelstum daarentegen is een versnelling gemeten van 0,85² (= 0,087g @ 0,1g)
  • Door Arup (NAM) is gezegd dat een TNO studie aangaf dat de door de beving van Huizinge in augustus 2012 opgetreden schade in lijn was met de voorspellingen in het Deltares rapport. Omdat volgens het rapport ‘Gebouwschade Loppersum van Deltares’ het onderzoek naar de relatie tussen schade en de geregistreerde magnitude afhankelijk is van het optreden van aardbevingen en analyses pas na verloop van tijd nieuwe inzichten zullen opleveren, is het des te verwonderlijker dat niet de plaats met de grootste schade is meegenomen in het Arup-rapport.
  • In Onderzoek 1 van Arup (NAM) is te lezen dat de in Westeremden berekende effecten (responsspectra) het best overeen komen met de vigerende literatuur (Akkar et al. 2013). Dit is voor niet deskundigen niet te verifiëren. Maar het lijkt vreemd te moeten constateren dat de ondiepe ondergrond van Westeremden dermate verschilt met die van Middelstum dat de veel lagere versnelling uit Westeremden als basis voor de berekeningen is gebruikt en niet de grootst voorgekomen versnelling van 0,85m/s². Het rapport Gebouwschade Loppersum 2011 zegt dat de site response in Groningen nog niet is gemeten. Validatie van de schattingen zouden nog niet beschikbaar zijn. In het rapport ‘Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Integratie van deelstudies’ zijn geen seismische gegevens verwerkt van bevingen in de periode na begin 2010. Dit betekent dat gegevens van de recente aardbeving in Huizinge (M=3.4)* nog niet in de beschreven onderzoeken zijn meegenomen. Rapporten over een vergelijkend onderzoek tussen de specifieke ondergrond van Westeremden en Middelstum van Akkar et al. 2013 zijn mij niet bekend. (*is later bijgesteld tot M=3.6)
  • Omdat o.a. er volgens de website van de NAM (d.d. juli 2014) onvoldoende gegevens zijn over de opbouw en het gedrag van de ondergrond, mag geconcludeerd worden dat de door Arup gekozen data van Akkar et al niet voldoende valide zijn om de meetgegevens van Westeremden boven die van Middelstum te plaatsen.
  • De NAM zegt op haar site ten aanzien van de taxatieprocedure het volgende: “Een schade-expert komt op afspraak bij u langs om de schade vast te stellen. Hij kijkt hierbij niet alleen naar de gemelde schade, maar ook naar mogelijk niet-gemelde of verborgen schade. De schade-expert kan besluiten om een breder bouwkundig onderzoek uit te laten voeren, wanneer dat nodig is om de exacte oorzaak van de schade vast te kunnen stellen.” Ondanks veler verzoek worden fundamenten (zettingsschade) met als gevolg verzakkingen structureel niet onderzocht. In de MEMORIE VAN ANTWOORD (nr. 313b), ontvangen 6 september 2002 t.a.v. Schade door bodembeweging, antwoordt de minister: dat de bewoner slechts aannemelijk hoeft te maken dat hij schade heeft geleden en dat die schade is veroorzaakt door de mijnbouwactiviteiten.
  • “In het rapport ‘Gebouwschade Loppersum’ staat: “Lokaal kunnen deze zettingsverschillen dusdanig groot worden dat de toelaatbare grenzen daadwerkelijk worden overschreden. Uit de beschikbare rapporten blijkt dat in het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest de vastgestelde maatregelen voor het waterbeheer worden getoetst met betrekking tot de zetting. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de meest recente ondergrond- en hydrologiemodellen. Deze studies geven geen uitsluitsel over de effecten op individuele gebouwen. Daarvoor moeten de lokale eigenschappen van gebouw, fundering en ondergrond bekend zijn. Op plaatsen waar de in de studies voorspelde zettingsverschillen de toelaatbare grenzen niet overschrijden kan er door een lokale afwijking van de eigenschappen toch een dergelijke situatie optreden.”
  • Arup beweert in haar rapport: dat bij het afhandelen van de schademeldingen is gebleken dat bestaande zwakke punten in gebouwen, zoals verzakkingen door andere oorzaken dan aardbevingen en achterstallig onderhoud, vaak het effect van de beving versterkt hebben en tot grotere schade hebben geleid. Verzakkingen kunnen evenwel het gevolg zijn van zetting. Zettingsschade wordt wel gemeld maar zelden onderzocht. In het taxatierapport komt dan te staan dat er geen sprake is van schade door aardgaswinning. Ook fundamenten worden nauwelijks onderzocht. Veel schade wordt door de taxatiebureaus dus niet er- of herkend als aardbevingsschade. Het zal dan ook niet terechtkomen in de onderzoeksrapporten die gebruik maken van gegevens uit de taxatierapporten en mede hierop hun risico-analyse baseren.

Conclusies

  • Het rapport ‘Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen 17 jan. 2014’ is stellig in haar mening: “Op basis van de resultaten van deze studie kan worden gesteld dat een aardbeving met M=5 tot aanzienlijk grotere versnellingen en snelheden van de grondbeweging leidt dan tot op heden is waargenomen (0,5 g versus 0,087 g). Er is dan ook geen mogelijkheid om bestaande ervaringen in Groningen te benutten en het feit dat tot op heden geen schade aan kritische
    infrastructuren zijn opgetreden zegt heel weinig over wat er kan gebeuren bij een sterkere beving.”
  • De TNO-Studie n.a.v. 320 meldingen mag niet als leidraad voor het Arup-rapport van de NAM worden gezien.
  1. Ten eerste was de schade niet in lijn met de voorspellingen in het rapport van Deltares: ‘Gebouwschade Loppersum 2011’.
  2. Een algemene relatie zoals in het rapport ‘Gebouwschade Loppersum’ door Deltares wordt beweerd tussen de magnitude en de intensiteit bestaat niet voor Groningen.
  3. Over de relatie tussen de magnitude (kracht van de beving) en intensiteit zeggen het KNMI en de NAM het volgende: “In januari 2013 is door het KNMI in een rapport geconcludeerd dat niet verwacht wordt dat de sterkte van aardbevingen gerelateerd aan het Groningen-gasveld boven de 4 of 5 op de schaal van Richter komt. Het KNMI concludeert verder dat de maximale intensiteit die bij een ondiepe aardbeving van die magnitude hoort tussen de VI en VII op de EMS-schaal ligt. De EMS-schaal kent twaalf niveaus”

    Deze uitspraak is niet waar te maken.

  4. De intensiteiten die in Middelstum door bewoners zijn ervaren waren VI en VII en ten dele VIII.
  • De uitkomsten van onderzoek 1 door Arup zijn onvoldoende betrouwbaar:
    • Er zijn geen getallen en/of grafieken etc. gepubliceerd van de schades en ervaringen in Middelstum gerelateerd aan de versnelling 0,085g die tijdens de Huizinge-beving is gemeten. Wanneer dit wel zou zijn gebeurd, zouden de cijfers voor een beving van M5 vele malen hoger uitvallen.
    • Er is geen vergelijkend onderzoek geweest naar de site response bij Westeremden en Middelstum. Waarom de gegevens van de accelerometer uit Westeremden (0,51m/s²) wel zijn gebruikt en die van in Middelstum niet (de grootste versnelling: 0,85m/s²) is onduidelijk.
    • Omdat ook de magnitude geen indicatie geeft voor de verwachte schade, en de risicoanalyse van Arup gebaseerd is op de te verwachten versnellingen bij een magnitude 5 (3 km diep), zou de maximale versnelling 0,85m/s², gemeten in Middelstum door Arup juist moeten worden meegenomen in de berekeningen.
    • De basis van slechts één meter kan niet gezien worden als een stevig fundament voor het inschatten van de schade bij grotere versnellingen.
    • De bewering dat de schade in lijn met de voorspellingen in het rapport van Deltares klopt, maar de voorspelling van Deltares is niet juist. Geconcludeerd kan worden dat de uitkomsten van Arup daarom discutabel genoemd mogen worden.
    • De taxatierapporten die door Arup zijn meegenomen in hun berekeningen voor het seismisch risico zijn onvolledig. Met name zettingsschade wordt niet meegenomen in de taxatierapporten. Oude schade daarentegen wel.
    • Het Staatstoezicht op de mijnen is zeer kritisch en vindt dat de bepaling van risico’s op basis van magnitudes of grondversnellingen met een jaarlijkse overschrijdingskans van 50% of 10%, zoals door NAM wordt gedaan, leidt tot een aanzienlijke onderschatting van de werkelijke risico’s.

Voorspelling aantal bevingen tot 2018

figuur 71

Bron: Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

“To forecast the annual number of events for 2018, we attempt linear fits to both the cumulative and annual numbers of recorded events (zie figuur 71).
Fitting a linear trend to the logarithm of the cumulative annual number of events shows that this number will double in the next 5 years. A linear fit to both functions, starting at 2003, predicts

for 2018 an average annual number of events of 26 and 33 respectively. Of course, this linear extrapolation depends on the production schedule for the coming years and possible other factors, so it is a first rough estimate. At present the annual number of earthquakes of magnitude M≥1.5, the level of completeness for the region, is around 20. In the hazard evaluation we show results for an annual rate of 40 events.”

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Report_on_the_expected_PGV_and_PGA_values_for_induced_earthquakes.pdf

Een lineaire aanpassing voor beide functies, vanaf 2003, voorspelt voor 2018 een gemiddeld jaarlijks aantal bevingen met M≥1.5 van respectievelijk 26 en 33. Natuurlijk is deze lineaire extrapolatie afhankelijk van de productieplanning voor de komende jaren en mogelijke andere factoren, dus het is een eerste ruwe schatting.

Op dit moment is het jaarlijkse aantal aardbevingen met magnitude M≥1.5 rond 20.

Buitengrens voor schadeclaims

Figuur 72

Buitengrens voor schadeclaims
bij een gegeven magnitude, voor een haarddiepte van 3km. De achterliggende schadecurves zijn gebaseerd op gegevens voor aardbevingen met magnitudes van M=3.0 tot M=3.5. De voorspelling van de buitengrens voor bevingen met magnitudes groter dan M=3.5 berust op extrapolatie en is hiermee minder betrouwbaar.

Bron:seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen. Integratie van deelstudies, december 2012 KNMI

Het vaststellen van de intensiteit in het beperkte gebied met een omtrek kleiner dan 4 km. heeft nooit alle schade mee kunnen nemen (zie figuur 72).

Relatie schade – intensiteit

In het rapport ‘Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011’ staat in een tabel de relatie tussen mate van schade en intensiteit.

figuur 73

Matrix (figuur 73) van waargenomen schade per intensiteitsklasse voor gebouwentype A, B en C:

  1. lichtgrijs: weinig;
  2. middelgrijs: veel;
  3. donker grijs: meeste.
  4. Klassen boven grijstinten: geen schade.
  5. Klassen onder grijstinten: schade van hoger gradatie.

Klasse gebouwtypen:

Type A: Gebouwen gemaakt van los gestapelde stenen, landbouwconstructies, klei;

Type B: Gebouwen in metselwerk, gebouwen uit natuursteen;

Type C: Gebouwen in gewapend beton, degelijk gebouwde houten huizen;

Schadegradaties in EMS schaal voor metselwerk gebouwen

Gradatie 1: Verwaarloosbaar tot lichte schade (geen constructieve schade)

  • Haarscheurtjes in een enkele muur;
  • Neervallen van slechts kleine stukjes pleisterwerk;
  • In een enkel geval vallen van loszittende stenen.

Gradatie 2: Matige schade (lichte constructieve schade)

  • Scheuren in veel muren;
  • Vallen van grotere stukken pleisterwerk;
  • Vallen van delen van schoorstenen.

Gradatie 3: Aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade)

  • In de meeste muren grote en diepe scheuren;
  • Dakpannen glijden weg;
  • Schoorstenen breken op de daklijn;
  • Breuk van enkele niet-constructieve onderdelen.

Gradatie 4: Zeer zware schade (zware constructieve schade)

  • Ernstige breuken in muren;
  • Gedeeltelijk bezwijken van constructieve onderdelen van daken en vloeren.

Gradatie 5: Verwoesting (zeer zware constructieve schade)

  • Algehele of vrijwel totale ineenstorting.

EMS-schaal:

Verder wordt een terminologie gedefinieerd met betrekking tot het aantal schades in een

populatie gebouwen:

  1. Enkele is kleiner dan 20 %;
  2. Veel is tussen 10 en 60 %;
  3. Meeste betekent tussen 50 en 100 %.

VII Schade veroorzakend

  • De meeste mensen zijn geschrokken en proberen naar buiten te rennen. Velen hebben moeite om zich staande te houden, met name op hoger gelegen verdiepingen.
  • Meubilair verschuift en topzwaar meubilair kan omvallen. Voorwerpen vallen in grote aantallen van schappen. Water spoelt over uit vaten, tanks en zwembaden.
  • Veel gebouwen van klasse B en enkele van klasse C lijden schade met gradatie 2.
  • Veel gebouwen van klasse A en enkele van klasse B schade met gradatie 3; enkele gebouwen van klasse A lijden schade met gradatie 4. De schade treedt met name op in de hoger gelegen delen van gebouwen.

VIII Zware schade veroorzakend

  1. Veel mensen hebben moeite om op de been te blijven, ook buitenshuis.
  2. Meubilair kan omver geworpen worden. Voorwerpen zoals tv’s, typemachines enz. vallen op de grond. Hier en daar kunnen grafstenen worden verschoven, gedraaid of omver geworpen. In erg slappe bodem kunnen golvingen worden waargenomen.
  3. Veel gebouwen van klasse C lijden schade met gradatie 2.
  4. Veel gebouwen van klasse B en enkele van klasse C lijden schade met gradatie 3.
  5. Veel gebouwen van klasse A en enkele van klasse B lijden schade met gradatie 4;
  6. enkele gebouwen van klasse A lijden schade met gradatie 5.
  7. Enkele gebouwen in klasse D lijden schade met gradatie 2.

De Nederlands woningen in metselwerk vallen in gebouwtype B. Uit de tabel blijkt dat er bij lichte schade aan gebouwen van type B een intensiteit van VI of hoger wordt aangehouden .

Bron: Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011

figuur 74

Opmerkingen

  • Lichte schade moet zijn: Matige schade (licht constructieve schade). Een halve waarheid.
  • Het zou in de tabel om weinig huizen gaan. Dit is niet het geval. In Middelstum waren veel huizen beschadigd met gradatie 2. Dit past bij intensiteit VII. Er worden geen cijfers/percentages van de schadegevallen genoemd, zodat het niet gecontroleerd kan worden of het om de meeste huizen ging of om veel huizen.
  • Wanneer veel huizen matige schade hebben of licht constructieve schade past ook een intensiteit VII.
  • De tabel (zie figuur 74) laat ook zien dat bij weinige huizen met aanzienlijke tot zware schade (matige constructieve schade) (Gradatie 3) past bij intensiteit VIII. Ook deze schade is geconstateerd. Bovendien zijn golven door meerdere mensen in het landschap geconstateerd en hebben meerdere getuigen de klokken van de grote toren horen luiden (intensiteit VIII).

“Op 1 september waren er twee bevingen in Froombosch, waarvan een een kracht had van M2.6. Het ging volgens een KNMI medewerker met name om scheuren en beschadigingen van pleisterwerk.” Een KNMI medewerker vertelde op de radio dat bij dergelijk klein bevinkjes geen grote schades waren.” Bron: RTV-Noord 1 september 2014

“De eerste beving vond plaats rond 09.17 uur. Om 09.53 werd Froombosch opnieuw getroffen door een aardschok met een kracht van 1,6. Ze zijn ook gevoeld in Groningen.
Bij Froombosch, vlakbij Hoogezand, zijn maandagochtend twee aardbevingen geweest. De zwaarste beving had volgens het KNMI een kracht 2,6 op de schaal van Richter.
Vooral de eerste beving is door veel inwoners gevoeld. Ze deelden hun ervaringen op Twitter. Ook bij het KNMI kwamen veel meldingen binnen. De beving, die wordt veroorzaakt door gaswinning, zou vooraf zijn gegaan door een knal. Froombosch ligt ongeveer 15 kilometer van de stad Groningen.”

Bron: http://www.gic.nl/nieuws/aardbeving-bij-hoogezand#sthash.0Sev5R0h.dpuf

Op 8 september 2014 waren er al meer dan 800 schademeldingen binnengekomen bij de NAM.

Foto: Patricia Enting-Ketelaar (Schade aan een buitenmuur in Sappemeer.)

Conclusies

  • Volgens de tabel uit het rapport ‘Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011’ zijn in Middelstum intensiteiten ervaren van VI tot en met VII, en deels VIII.

    Of de tabel is achterhaald – iets dat in principe niet moet kunnen– of de intensiteit is voor het KNMI en de NAM niet meer van toepassing.

  • Volgens de tabel uit het rapport ‘Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011′ passen schades in gradatie 2 (geconstateerd op 1 september 2014 bij een beving bij Froombosch van M2.6) bij een intensiteit van VI of hoger. PGA’s en PGV’s worden niet vrijgegeven, controle op gemeten versnellingen en snelheden is niet mogelijk. Doordat de bodem bij Froombosch erg gevoelig is voor opslingering, en het hypocentrum de beving waarschijnlijk veel ondieper was dan de 3 km die door het KNMI standaard wordt beweerd, zijn de effecten veel sterker dan verwacht.

Raad van State

Uitspraak RvS inzake Bergen Noord-Holland d.d. 2 mei 2012

2.24.1. De ministers hebben het risico op aardbevingen aanvaardbaar geoordeeld. Zij hebben zich gebaseerd op het TNO Bouw en Ondergrond-rapport en het in opdracht van de minister van EL&I door het MIT (MIT) opgestelde rapport ‘Technical Review of Bergermeer Seismicity Study TNO Report 2008-U-R1071/B’ van 8 oktober 2009 (hierna: het MIT-rapport). In het TNO Bouw en Ondergrond-rapport wordt gesteld dat een aardbeving als gevolg van gasopslag een maximale magnitude van 3.9 heeft. Onder verwijzing naar voormelde rapporten stellen de ministers dat een reële schatting van de kans dat een beving met een bepaalde magnitude optreedt als gevolg van de gasinjectie en -productie onmogelijk is te geven maar dat de kans op een aardbeving met een magnitude van 3.9 extreem klein is en de kans op een aardbeving met een kleinere magnitude in ieder geval niet groter dan tijdens de periode van gaswinning.

Bron: http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=66989

“Als zich in Friesland een beving van 3,9 op de schaal van Richter zou voordoen, is er volgens

de huidige inzichten een intensiteit van circa VI (op de EMS-schaal) te verwachten met een kans op lichte tot matige schade aan de gebouwen Een vergelijkbaar schadebeeld is door de Raad van State beoordeeld in het kader van het besluit gasopslag Bergermeer. Het oordeel van de Raad van State was dat een hele kleine kans op een enkele aardbeving met een sterkte van 3,9 gedurende de hele gebruiksperiode van het veld acceptabel is.”

Bron: Bijlage 1 Het seismisch risico door delfstofwinning in Friesland http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/bijlage%2013066418.pdf

Het rapport ‘Gebouwschade Loppersum, Deltares 2011’ spreekt van een maximale beving en een maximale intensiteit:

Maximale aardbeving

“Op basis van internationaal geaccepteerde methodes is door het KNMI bepaald dat de maximale magnitude van een aardbeving in Noord-Nederland 3,9 is op de schaal van Richter. Bij het bepalen van de maximale magnitude is gebruik gemaakt van alle gegevens van aardbevingen in Nederland die zijn veroorzaakt door olie- en gaswinning, zoals verzameld en berekend door het KNMI.”

Maximale intensiteit:

De maximaal verwachte intensiteit is VI-VII op de EMS-schaal.
Voor metselwerk gebouwen betekent dit dat veel gebouwen lichte constructieve schade vertonen (o.a. scheuren in veel muren) en enkele matige constructieve schade (o.a. diepe scheuren in de meeste muren). Op basis van de ervaringen met de schaderapporten tot nu toe in Noord Nederland is dit een pessimistische benadering
van de ernst van de schade door de aardbevingen. Dit is verklaarbaar, omdat de schaal is opgesteld voor alle gebouwtypen in Europa voor natuurlijke aardbevingen, waardoor de afzonderlijke schadeklassen een breed scala aan schadekenmerken bevatten, ook van zwakkere constructies dan in Nederland gebruikelijk zijn.”

Opmerkingen

  • Het oordeel van de Raad van State was dat een enkele aardbeving bij Bergen met een sterkte van M3,9 acceptabel is omdat er een hele kleine kans is op een beving met een dergelijke kracht. Bij deze kracht hoort een intensiteit van circa VI.

    In Groningen zijn intensiteiten ervaren tussen VI en VIII.

Gezien bovenstaande is het onbegrijpelijk dat in Groningen grotere schades die passen bij intensiteiten tussen VI en VIII, door bewoners ervaren en geconstateerd, wel geaccepteerd mogen worden.

  • De schade die past bij een intensiteit van VI-VII is volgens het rapport ‘Gebouwschade Loppersum, Deltares’ een pessimistische benadering. Dit blijkt intussen een achterhaalde conclusie.

Kosten schades

“De leden van de SGP-fractie merkten op dat de komende jaren wordt 50 miljoen euro per jaar wordt uitgetrokken voor schadeherstel en vroegen hoeveel dat bedroeg in de afgelopen vijf jaar.

Voor augustus 2012 maakte NAM geen onderscheid tussen schades voortkomend uit bevingen en andere schades. Vanaf augustus 2012 (Huizinge beving) maakt NAM dit onderscheid wel. Onderstaande bedragen betreffen de werkelijke betalingen door NAM. NAM heeft al meer schaderapporten afgehandeld, maar werkelijke betalingen worden vertraagd, omdat deze pas worden gedaan nadat een aannemer het werk heeft uitgevoerd. Ter indicatie: op 24 juni 2014 had NAM 7959 taxatierapporten verstuurd waarvan er 6315 door de claimanten zijn geaccepteerd. De werkelijke betaalde bedragen (waar onderstaande tabel uit figuur 75 op is gebaseerd) beslaan echter maar 4000 claims, omdat het herstelwerk van 2000+ huizen nog niet is uitgevoerd.”

Figuur 75

Bron: 30 januari 2014 Betreft Beantwoording vragen over gaswinning in Groningen van Kamp aan de Tweede Kamer

Seismisch risico

Staatstoezicht op de mijnen

Normering van risico’s is een maatschappelijke zaak van belangen afweging. Deze dient voor aardbevingsrisico’s nog plaats te vinden. Op dit moment kan alleen vergelijkenderwijs met andere sectoren geconcludeerd worden dat het risico hoog is.

Bron:Review notitie SodM:’Risicoanalyse aardgasbevingen Groningen’Chris Pietersen, Safety Solutions Consultants. 6 januari 2014 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/ref-08-review-notitie-groningen-sodm-060114-1.pdf

TNO

In het TNO-rapport “Toetsing van de bodemdalingsprognoses en seismische hazard ten gevolge van gaswinning van het Groningen veld, 23 december 2013” worden de resultaten beschreven van onderzoek, dat is uitgevoerd ter ondersteuning van de beoordeling van het door de NAM recent ingediende gewijzigde winningsplan Groningen. Het rapport richt zich in het bijzonder op specifieke verschillen in modelkeuzes en aannames tussen de evaluaties van TNO en NAM. Deze brief plaatst de mening van TNO in een breder perspectief.

Dit onderzoek is beschreven in de opdracht van het ministerie van Economische Zaken met kenmerk DGETM-EM / L3707495 van 21 juni 2013. In het TNO rapport staat:

“Het seismisch risico wordt gegeven door de seismisch hazard vermenigvuldigd met de gevolgen. De gevolgen bestaan uit schade aan gebouwen, infrastructuur en overstromingsrisico’s. Uit de seismische hazard berekeningen blijkt vooral dat de zg. partitiecoëfficiënt *een belangrijke rol speelt. Deze coëfficiënt bepaalt welk gedeelte van de compactie-energie weer vrij kan komen als seismische energie in de vorm van bevingen. Verder volgt uit de relatie tussen de partitiecoëfficiënt en de compactie de totale hoeveelheid seismische energie die vrij kan komen bij een bepaald niveau van compactie. Bij een exponentiële relatie voor de partitiecoëfficiënt zal deze nog zodanig laag zijn dat het zuidoosten van het Groningen veld een kleinere seismische hazard heeft dan het midden en noorden van het veld. Bij hogere waarden voor de partitiecoëfficiënt, zoals deze volgen uit

bijvoorbeeld de 95% betrouwbaarheidsgrens relatie of een aangenomen constante waarde voor die coëfficiënt van 10-3, is variatie van de seismische hazard over het veld niet aanwezig. Belangrijker nog is dat deze methode niet geschikt is voor de differentiatie tussen verschillende productiefilosofieën. Dit wordt veroorzaakt door

  1. de tijdsvertraging van het basis compactiemodel* van NAM van 7,3 jaar waardoor geen veranderingen zichtbaar zijn binnen periodes van 3-5 jaar en
  2. de ontkoppeling tussen magnitudes en locaties van bevingen waardoor grotere bevingen overal in het veld kunnen plaatsvinden (dus ook in gebieden met lage compactie).

Dit laatste zal de seismische hazard over het gehele veld uitsmeren waardoor verschillen in compactie bij verschillende productiefilosofieën geen rol spelen. Verder wordt het reservoirmoment dat nog niet is vrijgekomen als seismisch moment in eerdere jaren, beperkt meegenomen. Hierdoor zijn grotere magnitudes dan berekend voor het specifieke interval (in dit geval de komende 10 jaar), niet uit te sluiten.”

Bron: Eindrapport Toetsing van de bodemdalingsprognoses en seismische hazard ten gevolge van gaswinning van het Groningen veld TNO 23 december 2013

*Partitiecoëfficiënt: Empirisch bepaalde fractie van de in ondergrond door compactie opgeslagen energie die als seismische energie vrijkomt. Een waarde van 1 betekent dat alle in de ondergrond opgebouwde energie (uiteindelijk) vrijkomt middels één of meerdere bevingen; een waarde van 0,001 betekent dat slechts 0.1% ervan vrijkomt als seismische energie

*Compactie: Samendrukking van ondergrondse lagen onder het gewicht van de bovenliggende gesteentelagen, bv. door het afnemen van interne gasdruk door gasproductie.

Bron: TNO 2013 Rl l953 l Eindrapport Toetsing van de bodemdalingsprognoses en seismische hazard ten gevolge van gaswinning van het Groningen veld 23 december 2013

Conclusie

  • TNO laat zien dat er weinig klopt, ook ten aanzien van het compactiemodel .

De minister

“Een essentieel onderdeel van mijn besluit is om de komende drie jaar de lopende seismische en geomechanische onderzoeken te continueren in combinatie met een uitgebreid meet- en monitoringsplan. Deze onderzoeken moeten beter inzicht geven in de veiligheidsrisico’s op de langere termijn. Op basis hiervan zal mogelijk de productiefilosofie van het Groningenveld aangepast moeten worden, wat mogelijk leidt tot een verdere afname van de aardgasbaten. Deze inzichten heb ik echter nu nog niet. Na indiening van een nieuwe wijziging van het winningsplan voor 1 juli 2016 zal ik een besluit nemen over de gaswinning vanaf 2017, waarbij ik in zal gaan op de veiligheid, schade, consequenties voor de gasbaten voor de Staat et cetera.”

Bron: 33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details/index.jsp?id=2014A00195

TBO

De Technische Begeleidingscommissie Ondergrond zegt:

“De TBO deelt de mening van NAM over de grote onzekerheid in de berekende seismische hazard. Voor een deel is die onzekerheid inherent aan de gekozen (statistische) benadering, en de beperkte hoeveelheid gegevens die voor de analyse beschikbaar is. Voor een ander deel heeft de onzekerheid te maken met de beperkte fysica in het model waardoor de seismiciteit nu uitsluitend is gekoppeld aan de compactie van het veld.”

Bron: Technische Begeleidingscommissie Ondergrond (TBO),Den Haag, Utrecht, de Bilt, 24 november 2013 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/ref-02-13-11-25-review-tbo-onderzoek-5.pdf

Bij regionale keringen is het verschil tussen dagelijks peil en normpeil (en dus de reserve in stabiliteit en hoogte) kleiner dan bij primaire keringen. Aan regionale waterkeringen worden bovendien lagere stabiliteitseisen gesteld dan aan primaire keringen, waardoor deze gevoeliger zijn voor extra belasting in de vorm van aardbevingen. Door de aardbevingsbelasting kan een zakking van de kruin (max. 30cm) optreden die tot schade kan leiden. De door Deltares uitgevoerde analyses hebben vooral betrekking gehad op de dijken langs het Eemskanaal en zijn niet zonder meer van toepassing op alle regionale keringen. Langs het Eemskanaal is het verschil tussen streefpeil en normpeil ongeveer 70 centimeter. Bij het Eemskanaal is daarom de verwachting dat de kans op inundatie (daadwerkelijk zulke grote vervormingen dat de kruin met meer dan 70 cm zakt) ook bij een piekversnelling van 0,5 g nog beperkt is. Om te bepalen of die kans voldoende klein is zal een probabilistische analyse moeten worden uitgevoerd, en moet er een uitspraak komen over welke faalkans als gevolg van aardbevingen acceptabel is. Voor de overige regionale keringen moet de sterkte nog lokaal worden bekeken, vooral voor die gebieden waar zand ondiep in de ondergrond voorkomt, de marge tussen normpeil en gemiddeld peil wellicht kleiner is dan 30cm en/of deze nu al een lage stabiliteitsfactor hebben. De extra bijdrage van aardbevingen op het ontstaan van hydraulische kortsluiting (wat leidt tot verlies van horizontaal evenwicht) als gevolg van aardbevingen kan op dit moment nog niet precies aangegeven worden. Bij een veenkade met een damwand langs de waterlijn, zandlagen op niet te grote diepte, droogte én een aardbeving bestaat er kans op verlies van horizontaal evenwicht. Nog niet gekwantificeerd is het risico van leidingen die waterkeringen kruisen.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur Deltares 2013

Bouwbesluit

Eurocode 8

Toepassing van de Eurocode 8 voor geïnduceerde aardbevingen in Nederland

“De karakteristieken van de door de gaswinning geïnduceerde relatief lichte, ondiepe aardbevingen wijken af van de karakteristieken van de zwaardere diepe aardbevingen, waarvoor de Eurocode 8 is opgesteld. De lichte, ondiepe aardbevingen hebben een veel kortere duur (een enkele schok) en bevatten hogere trillingsfrequenties dan de diepere zwaardere aardbevingen.”

“De Eurocode 8 houdt geen rekening met het optreden van niet-lineair grondgedrag; de amplificatiefactor wordt onafhankelijk verondersteld van de grootte van de grondversnelling. De amplificatiefactor wordt verder onafhankelijk verondersteld van de frequentie-inhoud van de beving.”

Bron: Seismisch hazard van geïnduceerde aardbevingen Rapportage fase 1 Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area KNMI December 2013 TNO-rapport nov. 2003

“Denk mee over aardbevingsbestendiger bouw en win een Design Award”

Ingenieursbureau Arup en NAM roepen ondernemers in de bouw op om mee te denken over innovatieve oplossingen om gebouwen boven het Groningen-gasveld op grote schaal te versterken. Om alle kennis en expertise van de bouwsector zo goed mogelijk te benutten en concepten te ontwikkelen die bijdragen aan aardbevingsbestendiger bouw, schrijft Arup in opdracht van NAM een zogenoemde ontwerpconsultatie uit.”

Bron:NAM-Platform http://www.namplatform.nl/actueel/denk-mee-aardbevingsbestendiger-bouw-en-win-een-design-award.html

Opmerkingen

  • In deze oproep staat: ‘aardbevingsbestendiger bouw’.
  • Dat Arup zijn bevindingen toepast op aardbevingsbestendig bouwen en preventief versterken is vreemd: de methoden van dit bedrijf, zijn in Groningen niet van toepassing.

Op dit moment wordt in het Nederlandse bouwbesluit geen rekening met aardbevingsrisico gehouden. Een aanpassing van het bouwbesluit in lijn met Europese richtlijnen zal worden voorbereid, maar de verwachting is dat zo’n ontwikkeling enkele jaren in beslag zal nemen.

Daarom heeft het Ministerie van Economische Zaken het initiatief genomen om het Nederlandse NEN-Instituut een NPR (Nationale Praktijk Richtlijn) te laten ontwikkelen als voorloper op het uiteindelijke bouwbesluit. NAM zal de resultaten van Arup’s studies ter beschikking van de NENcommissie stellen en de commissie waar gewenst ondersteunen.

Bron: Arup:Het ontwikkelen van een plan van aanpak voor de preventieve versterking van gebouwen, om veiligheidsrisico’s als gevolg van aardbevingen in het Groningen veld zoveel mogelijk te beperken. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (“NAM”) Assen, augustus 2013

Opmerkingen

  • Wanneer Arup zijn adviezen geeft t.a.v. het aardbevingsrisicobestendig bouwen, zal de NENcommissie eerst het onderzoek van Arup moeten accepteren. Arup is gebaseerd op principes die niet toepasbaar zijn op de Groningse bodemsituatie. Dat is juridisch het enige belangrijke. De Amerikaanse bodemsituatie is de basis van ARUP. In de VS hebben ze weinig kennis van bevingen in veen en klei.
  • Het lukt de NAM niet om duidelijk te maken hoe aardbevingsbestendig te bouwen. Het is ook niet mogelijk om dit voor Groningen te berekenen, zolang er geen relatie vast te stellen is tussen snelheden/versnellingen, magnitude, diepte, intensiteit en site response, en zolang niet bekend is hoe de diepe ondergrond zal reageren (compactie). De schade lijkt a-typisch en niet te voorspellen..
  • Door de ondernemers in de bouw te betrekken in het nadenken over innovatieve oplossingen om gebouwen boven het Groningen-veld op te grote schaal te versterken, houdt in, dat deze bouwondernemingen mede verantwoordelijk kunnen worden gesteld, mocht de schade groter uitvallen.
  • Omdat aardbevingsbestendig bouwen in de provincie Groningen niet mogelijk is, simpelweg omdat onzeker is hoe groot de te verwachten schades zullen zijn, kan er geen bouwnorm worden vastgesteld.

Wat zeggen ARUP, NAM en SodM?

“Bij de onderliggende rapporten die NAM bij het winningsplan Groningen 2013 heeft gevoegd bevindt zich onderzoeksrapport 1 van ARUP dat wél ingaat op het seismische risico voor gebouwen en mensen. NAM vat in de oplegnotitie bij de onderliggende rapporten de bevindingen van ARUP als volgt samen:

“Op basis van de berekeningen valt het op dit moment niet uit te sluiten, dat op termijn bevingen mogelijk zijn met een magnitude, waarbij gebouwen zwaar beschadigd kunnen raken of zelfs zouden kunnen instorten, indien deze gebouwen niet verstevigd zouden zijn. Zonder versteviging kunnen slachtoffers derhalve niet volledig uitgesloten worden.”

In de aanbiedingsbrief bij het winningsplan Groningen 2013 stelt NAM:

“De voorgestelde activiteiten in dit Winningsplan zijn gebaseerd op NAM’s beoordeling van deze risico’s en de bijbehorende beheersing daarvan tot ALARP niveaus. En: Op dit moment wordt het veiligheidsrisico beoordeeld als acceptabel.”

Echter in het advies van het SodM t.a.v. het winningsplan Groningen 2013, en de onderliggende rapporten blijkt niet duidelijk waarop NAM dit oordeel baseert.”

Bron: Advies SodM Winningsplan 2013 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/advies%20sodm%20winningsplan%20groningen%202013.pdf

Verstevigen van woningen

Aantal panden

Op 2 september 2014 melde RTV-Noord dat In het aardbevingsgebied 50.000 panden verstevigd moeten worden. “Tot die conclusie komt de NAM na een eerste inventarisatie. Het gaat daarbij om forse ingrepen, waarbij in een aantal gevallen de gebouwen tijdelijk ontruimd moeten worden. Als deze grote hoeveelheid huizen en gebouwen niet wordt aangepakt, is bij zwaardere aardbevingen de veiligheid van bewoners en bezoekers in het geding. Zo blijkt uit het onderzoek van het gasconcern.
Het gaat om een kleine 43.000 woonhuizen, vijfhonderd gebouwen en ruim honderd panden met een belangrijke functie zoals brandweerkazernes, ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Het aardbevingsbestendig maken van de 50.000 panden wordt de eerste jaren betaald uit de 500 miljoen euro die minister Kamp hierover beschikbaar stelde. Dat maakt onderdeel uit van de 1,2 miljard die de bewindsman eerder toezegde aan het aardbevingsgebied. ”
Bron: RTV-Noord

Regionale bouwbedrijven
“De NAM wil bij deze klus met name regionale bouwbedrijven betrekken. Daarvoor is een prijsvraag uitgeschreven. Bedrijven kunnen met plannen komen hoe deze huizen en gebouwen aardbevingsbestendig gemaakt kunnen worden. Dat kan niet alleen een hoofdprijs van 40.000 euro opleveren, maar ook veel werk.
Veel regionale bedrijven hebben wel oren naar deze megaklus, zo bleek tijdens een eerste bijeenkomst hierover in Huizinge. ‘Het is bekend dat het slecht gaat in de bouwwereld. Dus zijn we op zoek naar extra werk. Dit is ook voor ons een enorme kans. We gaan er vanuit dat wij met een sublieme oplossing komen,’ aldus Cees Boer van het architectenbureau Martini in de stad Groningen.”

Bron: RTV-Noord, 2 september 2014

Opmerkingen

  • Om aannemers/bouwbedrijven in te schakelen in het meedenken over innovatieve oplossingen om gebouwen boven het Groningen-gasveld op grote schaal te versterken, geeft aan dat de verantwoordelijkheid voor aardbevingsbestendig bouwen op deze manier bij ondernemersbouwbedrijven kan worden gelegd. Bouwbedrijven te lokken door middel van een prijsvraag met als hoofdprijs €40.000 en kans op meer werk om ze verantwoordelijk te laten houden voor aardbevingsbestendige oplossingen, is slim bedacht, maar het is niet zeker of/in hoeverre de NAM op deze manier zijn verantwoordelijkheid elders wil neerleggen.
  • Er is geen verzekering die aardbevingsschade wil vergoeden.
  • Welke voordelen levert het op voor de NAM en de Staat?

    De problemen blijven binnen grenzen van de provincie.

    Ten tweede is aardbevingsbestendig bouwen namelijk voor de NAM een groot probleem: het is niet mogelijk. Preventief herstellen dus ook niet. Wanneer de NAM de bouwbedrijven hiervoor een opdracht had gegeven, dan zou het anders liggen. Als opdrachtgever blijf je dan de eindverantwoordelijkheid dragen. In dit geval worden bouwbedrijven geacht te weten wat aardbevingsbestendig is. Wanneer de NAM dit zou willen weten, waren er lang normen voor vastgesteld.

    In 2009 is hier al door de GBB om gevraagd. We zijn nu 5 jaar verder en het blijkt niet mogelijk. Hoe kan en mag je dit wel van bouwbedrijven verwachten?

    • Omdat de rapporten spreken van bevingen met magnitudes van 4 tot 5 voor komende 10 jaar, waarbij de maximale versnellingen 0,2g zou zijn, is aardbevingsbestendig bouwen en versterken een schier onmogelijke taak.
      • Wanneer in Middelstum bij M3.6 bij een PGA van 0,85 m/s² (0,09g) of daarvan afgeleid 34.5mm/s meer schade is geconstateerd dan de 20-35 % gemetselde gebouwen die volgens het rapport ‘ The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013′ schade zouden moeten krijgen, zijn de kansen voor de verwachte schades niet juist. Daarom is aardbevingsbestendig bouwen en/of versterken is in Groningen niet mogelijk wanneer niet bekend is welke schades daadwerkelijk worden verwacht bij hogere magnitudes dan 3.6. Hooguit mag gesproken worden van aardbevingsbestendiger bouwen.

      Zie: Maximale PGV en PGA en kans op schade

      “The largest recorded PGV in the region is 34.5 mm/s, which is equivalent to a 20-35% probability of damage to masonry (gemetselde) buildings. An evaluation of over 2000 damage reports in the region and comparison with the damage probability curves will be a good test-case for the applicability of the relation.” The August 16, 2012 earthquake near Huizinge (Groningen) Bernard Dost and Dirk Kraaijpoel KNMI, De Bilt January 2013

      https://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/03/13_Tweede%20Kamerbrief%2025%20januari%202013%20v2%20kl.pdf

Bron: Brief SodM aan ministerie van EZ, d.d. 22 januari 2013

Dat bij een verwachting van maximale magnitudes van 4 tot 5 een intensiteit van VII past, kan niemand serieus nemen.

Figuur 76

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Eerste_resultaten_van_de_verwachte_grondbeweging_bij_een_aardbeving_met_een_magnitude_5.0.pdf

“In figuur 76 zijn de contouren aangegeven van de maximale grondversnelling die dan optreedt, uitgedrukt in de eenheid in [g], de versnelling van de zwaartekracht. De figuur geeft daarmee inzicht in het gebied dat mogelijk beïnvloed wordt en is een samenstelling van de beïnvloedingscirkels van de 8 individuele bronnen. De getoonde waarden van de maximale versnelling zijn gebaseerd op gemiddelde waarden van het geselecteerde model. Dit soort modellen heeft een grote onzekerheid van ca. een factor 2 rond die gemiddelde waarde.”

“Het geselecteerde model voor de berekening van grondbewegingen zal worden gebruikt in de analyse van het seismische risico, waar ook de frequentie van het optreden van aardbevingen een rol speelt. Dan wordt het mogelijk in een soortgelijke figuur de kans op het overschrijden
van een minimale piek versnelling te laten zien. Dit is nog niet in de bijgevoegde figuur verwerkt.”

Bron: http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubDIV/Eerste_resultaten_van_de_verwachte_grondbeweging_bij_een_aardbeving_met_een_magnitude_5.0.pdf

  • Dit soort modellen heeft volgens het SodM een grote onzekerheid van ca. een factor 2 rond die gemiddelde waarde. Dit houdt in dat er rekening gehouden moet worden dat de versnelling twee keer zo groot kan zijn. Dus 0,4g.
  • Bij aardbevingen met piekversnellingen groter dan 0,2 g kan er volgens het rapport “Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen” aanzienlijke schade (zakkingen tot 60 cm, vervormingen, schade aan bekledingen) aan de waterkeringen optreden.
  • Het onderzoek van de Gasunie (d.d. 2013, uit op 17 januari 2014) vertelt nog iets meer:
    “De PGV en PGA behorend bij een Mw=5 magnitude is met deze relatie berekend. De gemiddelde waarden in het epicentrum zijn dan respectievelijk PGA = 0,23g en PGV =
    0,12 m/s. Om rekening te houden met circa 1 maal de standaardafwijking aan onzekerheid worden de constructies beoordeeld tot aan een PGA van 0,5g en een PGV van 0,23 m/s.””Aangezien naar verwachting binnenkort zal worden vastgesteld dat de maatgevende PGA in het centrum van het aardbevingsgevoeliggebied ca. 0,5 g zal bedragen, zijn in onderstaande tabel (zie het rapport) de conclusies per onderzocht faalmechanisme van een onderdeel van het Gasunienetwerk samengevat voor een aardbeving met PGA =0,5 g.” Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op het Gasunienetwerk in Groningen 17 jan. 2014
  • De NAM schreef op 21 januari 2013 dat zij op basis van een recente statistische analyse van de historische aardbevingen (15 en 16 aug. 2012) in alleen het Groningenveld en een externe review van mening was dat:
  1. het op basis van alleen statistische analyse op de relatief beperkte hoeveelheid data
    van het Groningen veld niet mogelijk is een betrouwbare inschatting te maken van een maximale magnitude,
  2. er verder onderzoek nodig is naar de kans van het optreden van aardbevingen met hogere magnitudes, de maximaal te verwachten magnitude, en de hierbij te verwachten schade contouren.

Bron: Brief NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen, Actualisatie seismologische inzichten Groningenveld. d.d. 21 januari 2013. http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2013/09/brief-van-nam-over-groningen-veld1.pdf

  • In het zeer beperkte gebied (<4 km rond het epicentrum – en deze ligt daarbij ook nog eens 2 km van het instrumentele epicentrum – ) staan slechts 5 accelerometers. Het aantal, de staat (ouderdom, voldoende functionerend) en de soort van de aanwezige gebruikte meters is niet bekend.

Daar komt nog bij dat ten aanzien van de relatie tussen de productiesnelheid, productie en de kans op aardbevingen SodM en NAM het er over eens zijn dat er sprake is van een ongeveer lineaire relatie tussen productie snelheid en kans op aardbevingen (zie bijlage 2. Brief van NAM 21 januari 2012).

Kracht beving in relatie tot verwachte aantal en ernst schade

Het rapport “Arup Project Title: Groningen 2013 Seismic Risk Study” (29 november 2013) schat dat voor de komende 10 jaar de kans op een aardbeving van Mw ≥ 5 (groter of gelijk aan Mw5) minder dan 10% bedraagt.

In dit rapport wordt gebouwschade ingedeeld in vijf schadestaten: lichte schade (DS1), matige schade (DS2), grote schade (of substantieel te zwaar) (DS3), compleet (of zeer zware) schade (DS4) en ineenstorting (of vernietiging) (DS5). De verdeling en het aantal beschadigde gebouwen (aan elke schade staat) wordt vervolgens samengevat en gerapporteerd.

Bron: Arup Project Title: Groningen 2013 Seismic Risk Study http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/GR13_Seismic_Risk_Study_Issue.pdf

Opmerking

  • Ir. A.P.E.M. Houtenbos stelt dat er een kans van 23% is op bevingen van 4.1 of zwaarder gedurende de periode 2014-2016, meer dan tweemaal zoveel als de 10% waarop de huidige afweging van het veiligheidsrisico en het pakket aan schadebeperkende maatregelen zijn gebaseerd.

Figuur 77

Comparison of the four earthquake scenarios with magnitude Mw=3.6, 4, 4.5 and 5 in terms of number of buildings damaged to damage states DS1 to DS5.

Bron: Arup Project Title: Groningen 2013 Seismic Risk Study http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/GR13_Seismic_Risk_Study_Issue.pdf

De grafiek (figuur 77) van Arup laat zien dat er bij de beving van M3.6

  • 42 woningen lichte schade hebben,
  • 6 woningen matige schade hebben
  • 1 woning grote schade heeft en
  • geen enkele woning zeer zware schade heeft en
  • geen enkele woning instort/vernietigd wordt.

Conclusies

  • De aantallen woningen (inclusief de mate van schade) die volgens het Arup-rapport d.d. november 2013 schade oplopen bij een kracht M3.6, correleren op geen enkele wijze met de aantallen van de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012. Hieruit blijkt opnieuw dat onjuiste en/of onvoldoende gegevens ten grondslag liggen aan het onderzoek van Arup uit 2013 in opdracht van de minister van EZ.
  • Wanneer de schades bij de Huizinge-beving wel meegenomen zijn in de berekening van figuur 77 geeft het Arup-rapport een onjuiste weergave van het aantal woningen en schades bij een kracht van M3.6.
  • Wanneer bij een kracht van M3.6 een onjuiste weergave van de risico’s in figuur 57 vermeld is, is het gevolg dat de rest van de cijfers eveneens niet betrouwbaar is
  • De risico’s in het rapport van Arup “Groningen 2013 Seismic Risk Study” worden sterk onderschat.

Het Arup-rapport (november 2013) vertelt dat er een sterke correlatie is tussen de mate van schade aan een gebouw en het verwachte aantal en de ernst van de verwondingen van de inzittenden van de gebouwen.

Daarom is het aantal gebouwen in elke schadestaat en de bevolking
in elk van deze gebouwen gebruikt voor het schatten van het potentiële aantal en de ernst van de ongevallen in een aardbevingsscenario. Zie figuur 78. 

Doden en gewonden kunnen worden ingedeeld in vier niveaus:

SL1: verwondingen die elementaire medische hulp nodig hebben;

SL2: verwondingen die meer medische zorg nodig hebben, maar niet levensbedreigend zijn;

SL3: levensbedreigende verwondingen als deze niet behandeld worden;

SL4: verwondingen waarbij een persoon is dodelijk gewond of
onmiddellijk sterft (zie figuur 58).

Figuur 78

Summary of estimated number of casualties to severity of injury (SL1to SL4) for earthquake scenarios with magnitude Mw =3.6, 4, 4.5 and 5 using median (50th percentile) PGA input values.

Bron: Arup Project Title: Groningen 2013 Seismic Risk Study

http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/GR13_Seismic_Risk_Study_Issue.pdf

Het aantal potentiële slachtoffers dat wordt geschat in dit scenario, zal naar verwachting ook aanzienlijk toenemen bij hogere magnitudes. De verwachting van het aantal slachtoffers bij elk van de vier belangrijkste aardbevingen (Mw = 3,6, 4, 4,5 en 5) staan in figuur 58.

Voor een aardbeving met een kleinere magnitude, zoals een
scenario van een aardbeving Mw = 4 wordt verwacht dat
2 of 3 mensen gewond raken. Bij een aardbeving van magnitude
Mw = 5, wordt verwacht dat ongeveer honderd mensen mogelijk
worden gewond, waarvan bijna tien met levensbedreigende verwondingen of direct overlijden.

Bron: Bron: Arup Project Title: Groningen 2013 Seismic Risk Study http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/GR13_Seismic_Risk_Study_Issue.pdf

Conclusies

  • Wanneer de cijfers in de grafiek van figuur 77 niet juist zijn, is de correlatie tussen de mate van schade aan een gebouw en het verwachte aantal en de ernst van de verwondingen van de inzittenden van de gebouwen ook niet juist.
  • De uitkomsten van de te verwachte aantallen doden en gewonden is in het rapport Arup november 2013 sterk onderschat.

Aquifers

Aquifers zijn watervoerende gesteentelagen die in verbinding met het depleterende (leeglopende) gasreservoir staan.

“Naast het porositeitsmodel (poreusheidsmodel) vormen de aan het Groningen veld verbonden aquifers een belangrijke component binnen de controleberekeningen. Deze aquifers zijn met name bepalend voor de verwachte extensie (uitbreiding) van bodemdaling tot (ver) buiten de grenzen van het veld. Dit is met name een aandachtspunt voor het Waddengebied.

Omdat het Groningen model van de NAM hier een analytische (niet fysiek gemodelleerde) aquifer aanneemt en dit gebied tevens gekenmerkt wordt door een gebrek aan metingen van zowel bodemdaling als drukdaling, is de in deze studie berekende bodemdaling voor dit gebied niet betrouwbaar. Hetzelfde geldt mogelijk voor andere gebieden die aan het Groningen veld grenzen.”

Bron: Eindrapport Toetsing van de bodemdalingsprognoses en seismische hazard ten gevolge van gaswinning van het Groningen veld TNO 23 december 2013

“Voor het Groningen gasveld bestaat de situatie waarbij de laterale aquifer relatief klein is in vergelijking met het veld. In absolute termen is de mogelijke omvang van de aquifer echter wel groot, zodat depletie van invloed kan zijn op de bodemdaling.

In de Groningen bodemdalingsprognoses van 1971 en 1975 zijn aquifereffecten volledig in het gebruikte model meegenomen. Omdat destijds bijna geen informatie beschikbaar

was omtrent het werkelijke aquifergedrag werd de voorspelling gebaseerd op een ‘worst case scenario’. Daarbij werd ervan uitgegaan dat de laterale aquifer al in een relatief vroeg stadium actief zou worden, m.a.w. dat er goede drukcommunicatie

tussen gasveld en aquifer bestond. De bodemdalingsschotel zou zo vrij snel in omvang toenemen en een aanzienlijk groter gebied dan dat van het gasveld zelf gaan omvatten. Op de contourkaarten van de 1975-prognose is dan bijv. ook aangegeven dat rondom de stad Groningen en in omgeving van Reide een zekere bodemdaling

kon worden verwacht. Overigens werd toen reeds aangenomen dat de drukvereffening van de rond het gasveld liggende aquifer na beëindiging van de gasproductie nog een tijdsbestek van enige honderden jaren zou beslaan.

In de 1985-prognose gaven de contourdiagrammen alleen de bodemdaling voortkomend uit drukdaling in het gasveld weer. De aquifer werd destijds, o.a. op grond van waarnemingen in de putten, als relatief inactief beschouwd en daarom buiten beschouwing gelaten in afwachting van nieuwe seismische gegevens die een meer gedetailleerde geologische interpretatie mogelijk zouden maken. Recente ontwikkelingen tonen aan dat de aquifer wel aan depletie onderhevig is. In de huidige prognose is het gedrag van de aquifer die zich rond het Groningen veld en de randvelden bevindt volledig opgenomen in overeenstemming met actuele metingen en observaties in het veld.

  • West

In theorie zou de aquifer rond het Groningen veld zich westwaarts kunnen uitstrekken tot aan de grens met de Provincie Friesland. Daar wordt de uiteindelijke begrenzing dan gevormd door een NW-ZO lopend systeem van breuken met een zodanig verzet, dat drukcommunicatie tussen de lagen Slochterer Zandsteen aan weerszijden van deze breuken niet mogelijk is (sealing faults). Tussen het gasveld en dit hoofd-breuksysteem bevinden zich echter nog een aantal structurele elementen die, zeker voor de duur van de gasveldontginning, een effectieve barrière voor grootschalige aquifer activiteit kunnen vormen. Een voorbeeld hiervan is de Latiwp.rsmARr Trng, waar hP permeabiliteit van het reservoirgesteente door de diepere ligging is verslechterd.

  • Noord

Ten noorden van het veld kan de aquifer zich uitstrekken vanaf Uithuizen tot voorbij het eiland Borkum in de Waddenzee. Gaande vanuit het gasveld in noordelijke richting komt de Rotliegend formatie geleidelijk op grotere diepte to liggen. Hoewel de totale dikte van dit lagenpakket van zandsteen (Slochteren), siltsteen en kleisteen daarbij toeneemt, wordt het aandeel van de schone zandsteen snel kleiner (shale-out).

  • Zuid

Zuidwaarts neemt de Rotliegend formatie in dikte af en is het zandsteenpakket door breuken onderverdeeld in blokken, die soms gasvoerend zijn (bijv. Annerveen, Vries, Roden, Blijham). Aquifer effecten zijn ook Kier mogelijk, zij het in veel mindere mate dan aan de Westflank van Groningen vanwege de aanwezigheid van (semi-)afsluitende breuksystemen.

  • Oost

Aan de oostzijde van het veld wordt de grens van de potentiele aquifer bepaald door een enorm breuksysteem op reservoirniveau in het Eems estuarium: de Eems- breuk. De Rotliegend gesteenten aan weerszijden van deze breuk zijn niet met elkaar in contact, omdat het verzet van de breuk veel groter is dan de dikte van het reservoir.”

Tot nu toe volgt uit de waterpasmetingen een zekere aquifer activiteit die beperkt is gebleven tot de gebiedsdelen direct ten westen en ten oosten van het gasveld. In praktijk manifesteert dit zich als een bodemdalingsschotel die iets breder is dan op grond van drukdaling in het gasveld alleen mag worden verwacht. De aquifer activiteit komt met name tot uitdrukking in de resultaten van de waterpassingen in de gebieden nabij de stad Groningen en rondom Reide/Termunterzijl, waar meer bodemdaling is geconstateerd dan in de prognose van 1985 werd voorspeld. De aquifer levert geen wezenlijke bijdrage aan drukondersteuning in het gasveld, omdat het totale volume van het expanderende water absoluut niet voldoende is om het door gasproductie in het reservoir vrijgekomen volume op te vullen.

Om het aquifergedrag te kunnen voorspellen, is een analytische studie uitgevoerd. De resultaten van deze studie bevestigen dat de aquifer activiteit tot op heden beperkt is gebleven tot de direct aan het Groningen gasveld grenzende gebieden en dat de mate van aquiferdepletie snel afneemt met toenemende afstand tot het gasveld. Zeer waarschijnlijk ligt de oorzaak hiervan zowel in de aanwezigheid van breuken (3-D seismisch aangetoond) als in de bij toenemende diepte optredende permeabiliteitsreductie in het watervoerende zandsteenpakket. Uit bestudering van veldmetingen is gebleken dat het aan aquiferdepletie onderhevige gebied zich in de loop der tijd slechts langzaam heeft uitgebreid. Naar verwachting zal dit proces zich ook in de toekomst, zelfs na beëindiging van de gasproductie, nog aanzienlijke tijd in een bijzonder traag tempo voortzetten.

Momenteel wordt voorzien dat het proces van drukvereffening tussen aquifer en gedepleteerd gasveld een periode van enige honderden jaren zal beslaan. De daardoor boven het aquifergebied optredende bodemdaling zal, vanwege de specifieke mechanische eigenschappen van het in de aquifer dieper gelegen en dus minder gemakkelijk compacterende zandsteenpakket, aanzienlijk geringer zijn dan de maximale waarde die rond het jaar 2050 boven het gasveld zelf zal worden bereikt.

Ten opzichte van het gasveld is de aquifer te klein om de gasdruk te ondersteunen. De drukdaling in de aquifer zal daardoor geen merkbare invloed hebben op het compactiegedrag van het gasvoerende deel van het reservoir, zodat niet wordt verwacht dat eenmaal opgetreden bodemdaling weer ongedaan zal worden gemaakt door aquifereffecten.

Bron: Groningen Veld en Randvelden Status Rapport 1990 Prognose tot het jaar 2050 Februari 1990 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/samenvatting%20nam%20rapport%20nr%2017527.pdf

Kruip-deformatie

“Wanneer een gasveld gedepleteerd is en er geen verdere drukdaling meer optreedt, kan het reservoirgesteente onder gelijk blijvende verticale effectieve druk additionele vervorming ondergaan. Er is dan sprake van kruip. In het laboratorium kan dit proces worden nagebootst door de effectieve druk op een gesteentemonster tot een bepaalde waarde op te bouwen en daarna de axiale compactie van het monster als functie van de tijd te meten, terwijl de aangelegde druk constant gehouden wordt. In het verleden zijn dergelijke experimenten uitgevoerd op ongeconsolideerd gesteentemateriaal dat relatief gevoelig is voor kruip. Hieruit is gebleken dat kruip-deformatie zich in hoofdzaak manifesteert gedurende een korte periode na het moment waarop de toename van de axiale belasting wordt beëindigd.

De grootte van het effect is afhankelijk van het gesteente, de poriëninhoud en de temperatuur. De reservoirgesteenten in het Groningen veld zijn goed geconsolideerd en zullen zich daardoor meer elastisch gedragen dan het ongeconsolideerde materiaal dat gebruikt werd voor de meeste laboratorium experimenten. Dit leidt tot de verwachting dat kruip een zeer ondergeschikte rol zal spelen bij de totale compactie van het Groningen reservoir gesteente. Laboratorium onderzoek naar kruipeffecten van Groningen reservoir gesteente zal worden voortgezet.”

Bron: Groningen Veld en Randvelden Status Rapport 1990 Prognose tot het jaar 2050 Februari 1990 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/samenvatting%20nam%20rapport%20nr%2017527.pdf

Bodemdaling

  • “Volgens de huidige inzichten zal de bodemdaling als gevolg van gasproductie in de provincie Groningen omstreeks het jaar 2050 een waarde tussen 33 cm en 43cm in het centrum van het veld bereiken (95% betrouwbaarheidsinterval). Een waarde van 36 cm wordt het meest waarschijnlijk geacht.
  • In de huidige prognose wordt een onzekerheidsmarge gehanteerd. Dit geeft een indruk van het mogelijke verschil dat in de toekomst tussen de voorspelde en de werkelijke bodemdaling kan ontstaan vanwege bestaande onzekerheden en onnauwkeurigheden in de voor de prognoseberekeningen essentiële invoergegevens.
  • Naar verwachting zal de reservoir compactie (en de bodemdaling in het diepste punt van de schotel de drukdaling in het reservoir in de toekomst volgens een vrijwel Iineaire trend blijven volgen.
  • Uit metingen in het reservoir zelf blijkt dat de in-situ compactie coëfficiënt circa 40% lager is dan de uniaxiale Cm die onder laboratorium condities wordt gemeten. De in-situ waarden stemmen overeen met de Cm die volgt uit de door middel van waterpasmetingen bepaalde bodemdaling. In het prognosemodel zijn dan ook de in-situ Cm waarden gebruikt.
  • Verder onderzoek zal uitgevoerd dienen te worden om de discrepantie tussen laboratorium en in-situ Cm waarden to kunnen verklaren.”

Bron: Groningen Veld en Randvelden Status Rapport 1990 Prognose tot het jaar 2050 Februari 1990 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/samenvatting%20nam%20rapport%20nr%2017527.pdf

Opmerkingen

  • In een laboratorium opstelling zijn nooit de omstandigheden na te bootsen zoals zich in de praktijk voordoen. Uit dergelijke opstellingen zijn echter wel conclusies getrokken die naar buiten toe voor mogelijk gehouden werden.
  • Rapporten worden op deze manier door allerlei overheidinstanties doorlopend op basis van aannames kritiekloos geautoriseerd.

Nul-meting

Om de risico’s t.a.v. de schade goed in beeld te krijgen is een 0-meting van essentieel belang.

In het opslagplan van TAQA (Bergen NH) staat dat TAQA een representatieve nulmeting uitvoert naar de bouwkundige situatie van de panden in Bergen en Alkmaar. Het ministerie van ELI heeft hiervoor toestemming verleend. Zie het rapport Bevinding Nulmetingen: http://www.gasopslagbergermeer.nl/cusimages/pdf/Rapport_bevindingen_nulmeting.pdf

 

 Oordeel NAM

Op vragen aan de NAM een nul-optie uit te voeren in Groningen zei de NAM (in tegenwoordigheid van getuigen) dat de mensen in Groningen de schadetaxatie kunnen beschouwen als een nul-optie. Een dergelijke nul-optie is evenwel niet valide.

In het taxatierapport wordt alleen onderzochte schade behandeld. Overige schades zoals zettingsschade, achterstallig onderhoud, fundatie, enz. worden niet of nauwelijks genoemd (laat staan ontvankelijk verklaard), hetgeen totaal iets anders is dan een professionele 0-optie, die veel uitgebreider is, gericht op zaken die passen bij een ordentelijke 0-optie.

Bij gevolgschade kan dit voor bewoners grote nadelige gevolgen hebben.

Ministeriele regelingen

“Uit het onderzoek blijkt dat in de toelichtingen van ministeriële regelingen niet expliciet aandacht wordt besteed aan de afweging van de nuloptie. De toelichting is in de meeste gevallen beschrijvend en toelichtend, en niet verantwoordend, van aard. In toelichtingen wordt vrijwel altijd wel de gebeurtenis, situatie of regelgeving genoemd die de aanleiding vormde voor het instellen van de regeling. Deze aanleiding is echter veelal beschrijvend en lijkt niet als verantwoording van de keuze voor regelgeving bedoeld. Veelvoorkomende aanleidingen zijn (wijzigingen van) bepalingen in hogere regelgeving, politieke aanleidingen en wijzigingen van landelijke of Europese regelgeving.”

Bron: De afweging van de nuloptiebij ministeriële regelingen Eindrapport

Conclusie

  • Het maken van een professionele nul-optie zou tot de verplichtingen van NAM moeten behoren. Zij mag in principe immers geen schade toebrengen. Er wordt daarentegen proportioneel veel schade toegebracht en het afdoen met een simpel “Dat doen de schadetaxateurs wel” is ontoelaatbaar. De bewoners zelf de kosten laten betalen idem. De Overheid kan een regeling maken met een toelichting een verplichte nul-optie voor iedere woning i.v.m. grote kans op toekomstige schade in het risicogebied van Groningen. Het maken van een nul-optie hoort in het winningsplan van de NAM.

    De commissie Meijer had het opgenomen in haar voorstel, maar het is er uit gehaald. De NAM wilde het niet, dat was al jaren bekend. De Overheid laat normaliter bij te verwachten schade door bv. wegwerkzaamheden altijd wel een nul-optie uitvoeren.

Vragen aan de minister

Verzekeringsrisico’s in verband met afname veiligheid

“Over de gevolgen voor verzekeringsrisico’s in verband met de afname van de veiligheid kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat een aantal (natuur)rampen in de regel is uitgesloten van dekking. Het is aan individuele verzekeringsmaatschappijen om de risico’s, de verzekerbaarheid van risicodragende activiteiten en de mogelijk daaruit voortvloeiende schade te beoordelen.”

Bron: C. Antwoord van de Minister van Economische Zaken op door belanghebbenden gestelde beleidsvragen die niet zijn voorgelegd aan Witteveen&Bos 26 augustus 2013

http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/26/antwoord-van-de-minister-van-economische-zaken-op-door-belanghebbenden-gestelde-beleidsvragen-die-niet-zijn-voorgelegd-aan-witteveen-bos/microsoft-word-domus-13141875-v1-beantwoording-c-en-d-beleidsvragen-schaliegas.pdf

“Wordt in de omgeving van een boorlocatie een ‘nulmeting’ verricht om later eventuele schade te kunnen verhalen? Welke invloed hebben mijnbouwactiviteiten op de waardebepaling van onroerend goed en op de verkrijgbaarheid van hypotheekleningen? Gaat de verzekeringspremie van omwonenden omhoog?”

Antwoord:

“Door de kans op bodembeweging moeten volgens artikel 41 van de Mijnbouwwet metingen worden verricht voordat de winning van delfstoffen start, tijdens het winnen en tot dertig jaar na het beëindigen van de winning. Deze metingen zijn belangrijk bij de beoordeling van de mogelijke risico’s en nadelige gevolgen van winning en het treffen van de mogelijke maatregelen om deze nadelige gevolgen te voorkomen en op te vangen. Het valt op voorhand niet aan te geven of mijnbouwactiviteiten negatieve effecten kunnen hebben op de waardebepaling van onroerend goed, hypotheekleningen en verzekeringspremies.”

Bron: C. Antwoord van de Minister van Economische Zaken op door belanghebbenden gestelde beleidsvragen die niet zijn voorgelegd aan Witteveen&Bos 26 augustus 2013

http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/26/antwoord-van-de-minister-van-economische-zaken-op-door-belanghebbenden-gestelde-beleidsvragen-die-niet-zijn-voorgelegd-aan-witteveen-bos/microsoft-word-domus-13141875-v1-beantwoording-c-en-d-beleidsvragen-schaliegas.pdf

Wettelijke aansprakelijkheid NAM

“Er bestaat een wettelijke regeling, die NAM aansprakelijk houdt voor verborgen en toekomstig mogelijk optredende gebreken aan gebouwen t.g.v. aardschokken. Deze wettelijke garantie geldt derhalve ook voor toekomstige eigenaren. Er bestaat eveneens een wettelijke regeling, die NAM aansprakelijk houdt voor gebreken die niet zijn gesignaleerd en gerepareerd op basis van schademeldingen en – vaststellingen en waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze zijn veroorzaakt door bevingen. Ook deze wettelijke garantie is overdraagbaar en geldt dus ook voor toekomstige eigenaren.”

Bron: Vertrouwen op herstel en herstel van vertrouwen

Bewijslast en aansprakelijkheid Jan van Dunné
“Eindelijk erkenning. Maar schadeafhandeling blijft een moeizame exercitie. Bewoners moeten namelijk zelf bewijzen dat schade het gevolg is van gaswinning. Dat moet anders, vindt emeritus hoogleraar privaatrecht Jan van Dunné. Hij staat rond de eeuwwisseling Kamerleden bij die zich bezighouden met de Nieuwe Mijnbouwwet. Via amendementen proberen zij de bewijslast in de wet om te draaien: laat de NAM voortaan maar bewijzen dat schade niet het gevolg is van aardgaswinning. Maar het politiek verzet is te groot. Als de nieuwe Mijnbouwwet in 2003 in werking treedt, staat omkering van de bewijslast er niet in.”

Bron: http://zembla.vara.nl/seizoenen/2014/afleveringen/06-02-2014

In plaats van de omkering van de bewijslast is toen als tegemoetkoming aan de bevolking de Tcbb opgericht.

Jan van Dunné heeft een boek geschreven over Mijnbouw en aansprakelijkheid: ‘Verbintenisrecht’.

Ook heeft hij een website (<www.esl.eur.nl/normatieveuitleg>) waarop zijn NJB-artikel (Nederlands Juristenblad) uit 2002 te vinden is, evenals het hoofdstuk uit zijn boek Verbintenissenrecht over Mijnbouw en aansprakelijkheid:

  1. ‘Onrechtmatige daad’: http://www.esl.eur.nl/onderzoek/general_information/emeriti/normatieve_uitleg/articles/
  2. ‘De aansprakelijkheid van de mijnexploitant voor bodemschade’: http://www.esl.eur.nl/fileadmin/ASSETS/frg/onderzoek/Emeriti/Dunne/Artikelen/Website_JvD__Artikelen_Ned.__Tab_3__Milieu-Aanspr.heid__2004.pdf
  3. ‘Het mijn en dijn in de mijnbouwwet’:

    http://www.esl.eur.nl/fileadmin/ASSETS/frg/onderzoek/Emeriti/Dunne/Artikelen/Artikelen_Ned._3__Mijnbouw_recht__2002.pdf


De Tcbb (Technische Commissie BodemBeweging)

Artikel 114 Mijnbouwwet

1. Er is een Technische commissie bodembeweging.

2. De commissie heeft tot taak om in verband met de gevolgen van mijnbouwactiviteiten voor beweging van de aardbodem en schade die daarvan het gevolg kan zijn:

  1. Onze Minister desgevraagd te adviseren over door hem te geven beschikkingen;
  2. Onze Minister desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van voorgenomen wettelijke voorschriften;
  3. degene bij wie schade is te verwachten door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd kosteloos inlichtingen te verstrekken omtrent het verband tussen de bodembeweging en de mijnbouwactiviteiten;
  4. degene bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede de hoogte van het schadebedrag.
  5. Onze Minister vraagt in elk geval advies aan de commissie voordat hij op grond van artikel 46 een bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld, vaststelt of wijzigt.

Bron: http://mijnwetten.nl/mijnbouwwet/artikel114

Openbaarheid van informatie bij de Tcbb.

Algemeen.

De Tcbb staat een zo groot mogelijke openbaarheid voor van bij haar beschikbare informatie. Bij de uitvoering daarvan baseert ze zich op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).

In het werk van de Tcbb zijn de volgende twee taken te onderscheiden:

  1. een algemene adviestaak, richting de minister van economische zaken en burgers (neergelegd in artikel 114 lid 2, a t/m c van de Mijnbouwwet);
  2. een specifieke adviestaak ter zake van schadeclaims tussen mijnbouwondernemingen en burgers (neergelegd in onderdeel d van genoemd artikellid) . (Burgers kunnen overigens zowel personen als rechtspersonen zijn.)

Met betrekking tot deze verschillende taken worden aparte vergaderingen gehouden door de Tcbb, die ieder hun eigen documenten kennen.

De Tcbb ziet de advisering ter zake van schadeclaims (als genoemd onder 2) niet als een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de WOB, doch als een adviesprocedure analoog aan administratief beroep. De Tcbb hanteert hierbij dan ook gangbare procesrechtelijke principes uit het bestuursrecht, als hoor en wederhoor, en beperking van openbaarheid van (proces)stukken tot partijen. De Tcbb ziet haar vergaderslagen als documenten ten behoeve van intern beraad, zoals beschreven in de WOB.

Informatie op verzoek.

Een verzoek om informatie doet de Tcbb schriftelijk af. De Tcbb zal bij de beoordeling of de gevraagde informatie verschaft kan worden toetsen aan de criteria van de WOB indien het de algemene adviestaak (als beschreven onder 1) aangaat. Indien het de specifieke adviestaak (als beschreven onder 2) aangaat zal de Tcbb slechts met toestemming van de in deze adviesprocedure betrokken partijen documenten verschaffen aan derden.

Een verzoek om informatie

aangaande een advies uitgebracht aan de Minister van Economische Zaken (als bedoeld onder 1) wordt op zijn vroegst zes weken na het uitbrengen hiervan gehonoreerd.

Wanneer bij de inhoud van documenten belangen van derden betrokken zijn wordt een verzoek om informatie op zijn vroegst zes weken na het indienen daarvan gehonoreerd.

Informatie uit eigen beweging. De secretaris van de Tcbb maakt de vergaderagenda op de website van de Tcbb bekend. De Tcbb verstrekt in ieder geval informatie over haar activiteiten in het jaarverslag, dat onder meer op deze website beschikbaar wordt gesteld. De Tcbb vermeldt daarin resultaten van in haar opdracht gedaan onderzoek, en een zakelijke weergave van de door haar uitgebrachte adviezen, voor zover noodzakelijk op basis van eerder in dit stuk genoemde toetsingscriteria in geanonimiseerde vorm.

Bron: http://tcbb.nl/pdf/openbaarheid.pdf

In plaats van een omkering van bewijslast is de politiek akkoord gegaan met het oprichten van de Tcbb (Technische Commissie BodemBeweging). Deze is niet gezeteld in Groningen maar in Den Haag. Wanneer gedupeerden het oneens zijn met de NAM kunnen ze tegen betaling (€90) vragen om een advies. Neemt de NAM het advies over, dan wordt het bedrag teruggestort.

Op haar website is te lezen dat de Tcbb m.b.t. de aardgaswinning de schade aan gebouwen en de schadeafhandeling n.a.v. de aardbevingen in Groningen nauwlettend zal blijven volgen.

Op de website www.tcbb.nl staat informatie over de taak van de Tcbb en hoe de adviezen van de Tcbb in individuele gevallen verkregen kunnen worden.

Het Tcbb vermeldt dat hun website ook wordt gebruikt om het jaarverslag van de Tcbb aan een groot publiek op eigentijdse wijze ter beschikking te stellen. 

Ook staat op de website dat de Tcbb in 2014 aanvullende werkzaamheden kan verrichten naar aanleiding van eventuele adviesverzoeken van de minister van Economische Zaken.

Bron: werkplan 2014 http://www.tcbb.nl/pdf/Werkplan_tcbb_2014.pdf

De onvoldoende  onafhankelijkheid van de TCBB en de omkering van de bewijslast zijn tientallen malen te berde gebracht, maar TCBB en kabinet weigeren consequent het functioneren van de bewijslastverdeling te evalueren. (zie bv. Kamerstuk 31349 nr 4, gepubliceerd op 24 september 2008).

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31349-4

In dit Kamerstuk worden enkele zaken die Houtenbos aan de orde stelt, beantwoord door de minister:

  • “De heer Houtenbos stelt dat de risico’s en gevolgen van bodemdaling te licht worden ingeschat en dat verweer over onterechte afwikkeling van schade op de burger lastig is door ontoegankelijkheid van gegevens en de afhankelijkheid van naar zijn zeggen niet «objectieve» deskundigen.

“Tot slot doet de heer Houtenbos een aantal aanbevelingen, die zijns inziens het vertrouwen bij lokale partijen kunnen versterken.

Mijn reactie op de overige aanbevelingen zijn hieronder weergegeven.

  • De heer Houtenbos beveelt aan de geodetische deskundigheid bij Staatstoezicht op de Mijnen en de Tcbb te versterken.

Zowel SodM als de Tcbb bezien van tijd tot tijd hun kennispositie in relatie tot hun taak. Als er aanleiding is om de geodetische deskundigheid te versterken, dan zal daar zeker gevolg aan worden gegeven. Vooralsnog is die aanleiding er niet.

  • De heer Houtenbos beveelt aan om tot een omkering van de bewijslast te komen.

Omkering van de bewijslast is uitvoerig aan de orde geweest bij de parlementaire behandeling van de Mijnbouwwet. Het parlement oordeelde, dat deze omkering niet nodig is, omdat de belangen van de burger voldoende zijn veiliggesteld door introductie van risicoaansprakelijkheid (wijziging burgerlijk wetboek, specifiek voor de mijnbouw) en introductie van de Tcbb.

  • De heer Houtenbos beveelt aan om tot een sterker van het mijnbouwbelang onafhankelijke samenstelling van de Tcbb te komen.

Er zijn mij geen gevallen bekend, die mij aanleiding geven om te twijfelen aan de objectiviteit en onafhankelijkheid van de in 2000 ingestelde Tccb.

  • Tenslotte beveelt de heer Houtenbos aan om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de historische trefzekerheid van bodemdalingsvoorspellingen.

Het doel van deze aanbeveling is mij niet duidelijk. Een onderzoek naar de historische trefzekerheid van bodemdalingsvoorspellingen heeft geen waarde voor de toekomst. Immers, als zou blijken dat voorspellingen in het verleden niet erg trefzeker waren, dan wil dat niet zeggen dat ze dan ook niet bruikbaar zijn in de toekomst. Andersom, als ze in het verleden wel trefzeker waren, dan wil dat nog niet zeggen dat ze dat in de toekomst ook zijn. Aan voorspellingen kleven nu eenmaal onzekerheden. Ze moeten telkens worden vergeleken met de metingen. In de loop der jaren hebben de delfstofproducenten in Nederland een unieke kennis opgebouwd over de gevolgen van delfstofwinning op de daling van de bodem.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven”

Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31349-4

Artikel 35 Mijnbouwwet

“Artikel 35 van de Mijnbouwwet bepaalt dat de Tcbb aan de Minister advies uitbrengt over aspecten van bodembeweging van winnings- en opslag-plannen voor voorkomens op het land. De Minister heeft in 2003 voorgesteld dat de Tcbb advies uitbrengt na ontvangst van een ontwerpbesluit waarbij de adviezen van SodM en TNO Bouw en Ondergrond worden overgelegd. De Minister en de Tcbb vinden dit een praktische benadering waarbij doublures in de adviesronde worden voorkomen.”

“De Tcbb heeft de ontwerpbesluiten van de Minister van Economische zaken om in te stemmen met de winningsplannen getoetst op de punten die in de Mijnbouwwet artikel 35, eerste lid, onder f., respectievelijk het Mijnbouwbesluit, artikel 24, eerste lid, onder p tot en met s, worden genoemd:

p. een risicoanalyse omtrent bodemtrillingen als gevolg van de winning;

q. een beschrijving van de mogelijke omvang en verwachte aard van de schade door bodembeweging;

r. een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om bodem-beweging te voorkomen of te beperken;

s. een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om schade door bodembeweging te voorkomen of te beperken.”

Bron: Tcbb, Verslag over het jaar 2010

Er zijn drie methoden om de bodemdaling te berekenen.

In internationale kringen van geodeten worden twee geodetische categorieën van methoden onderscheiden, het werken met beschrijvende modellen en werken met oorzaak-gevolg modellen.

In de Nederlandse situatie zijn vooral drie methoden relevant voor het onderwerp,

twee met een beschrijvend model en één met een oorzaak-gevolg model. De methoden met beschrijvende modellen zijn van de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen en van Houtenbos, een zelfstandig onderzoeker. De derde methode met het oorzaak-gevolg model is het product van samenwerking tussen de onderzoeksinstellingen TNO en Deltares. Het karakter van de drie methoden is dus niet gelijk. De methoden van SodM en Houtenbos zijn puur geodetische methodieken die zich richten op de fasen (2) en (3), respectievelijk meten van de daling en analyse van de waarnemingen. Deze twee methoden sluiten principieel uit om bij het bepalen van de daling al facetten van de ondergrond te gebruiken die je juist wilt bewijzen.

De methode Houtenbos kan de ontwikkeling in de tijd verdisconteren door geodetische metingen van verschillende jaren tegelijk in de analyse te betrekken. Zo’n beschrijvend model heet kinematisch.

Het model is state-of-the-art, neemt zowel peilmerken mee vanaf het begin van de winning als later bijgeplaatste, en kent omvangrijke toetsen, onder andere op meetfouten, verstoring van peilmerken en noodzakelijke uitbreidingen van het geïmplementeerde bodemdalingmodel. De methode heeft ook nadelen. Toepassen van het model vooronderstelt hoogwaardige theoretische kennis en de automatische cyclus van vereffenen-toetsen-aanpassen maakt controle op het verwerkingsproces moeilijk. Daarnaast wordt in het model een keuze gemaakt van kansverdelingen, en het is niet altijd duidelijk welk effect die keuze heeft op de uitkomst. Zeker bij slechte meetnetwerken kan het resultaat daardoor sterk beïnvloed worden.

Bij goed ontworpen meetnetten en met in achtneming van de aanbevelingen zijn de methoden van SodM en Houtenbos even toepasbaar. De methode Houtenbos is in het voordeel als weinig peilmerken in het meetnetwerk voorkomen of deze ongelijkmatig verdeeld zijn over het beschouwde gebied. Bij alle methoden moeten we de uitkomst wantrouwen als het diepste punt van de dalingskom wordt berekend buiten het gebied van de beschikbare peilmerken.”

Bron: Rapport van Meting naar Daling, nov. 2009 http://tcbb.nl/pdf/Van-Meting-naar-Daling.pdf

Opmerkingen

  • Dat de Tcbb de minister moet adviseren over wetgeving, en aan de andere kant gedupeerden moet helpen, zijn tegenstrijdige belangen en derhalve onverenigbaar.
  • In de groene versie van Meting naar Daling staat:

    “De analysemethode van Houtenbos is sterk geïntegreerd en geautomatiseerd.”

    Bron: http://tcbb.nl/pdf/Rapport_Van_meting_naar_daling_Tcbb2008.pdf

  • Voor wat betreft de trefzekerheid van de bodemdalingsvoorspellingen verwijs ik naar figuur 79 met een kaart van de website van de Tcbb. In het centrum is een prognose te zien van de bodemdaling tot 2070 van 40 tot boven 60 cm, een berekening waar de analysemethode van Houtenbos in meegenomen is.

    De Commissie Bodemdaling Groningen en de NAM evenwel geven d.d. oktober 2014 andere cijfers:

    “De productie van het Groningen-gasveld zal worden voortgezet tot 2070 (voorheen 2050). Volgens de huidige inzichten zal de bodemdaling als gevolg van gasproductie boven het Groningen-gasveld omstreeks het jaar 2070 een waarde tussen de 40 en 54 centimeter (95% betrouwbaarheidsinterval) op het diepste punt bereiken. Een waarde van 47 centimeter wordt het meest waarschijnlijk geacht.” Bron: http://www.commissiebodemdaling.nl/files/nam_bodemdalingsrapport2010.pdf

  • De Tcbb zegt de schade en de afhandeling daarvan nauwkeurig te volgen. In Groningen is van deze activiteiten van de Tcbb zo goed als niets bekend. De informatievoorziening is minimaal.
  • Bij het grote publiek is de Tcbb nauwelijks bekend.
  • Voor veel mensen is de drempel om voor advies eerst €90 te storten te hoog.
  • Wat de Tcbb met ‘eigentijds’ bedoelt, is niet duidelijk.
  • Het laatste jaarverslag van de Tcbb dateert van 2011.

Figuur 79

Bron: http://www.tcbb.nl/3_delfstoffen.html

Persbericht van Meting naar Daling

“Bij het winnen van delfstoffen is een belangrijk aspect de verwachte daling van de bodem en het bewaken van de toename van de daling tijdens productie. De Tcbb, ingesteld door de minister van EZ ondervindt dat er geen eensluidende opvatting bestaat t.a.v. de methodiek voor het verwerken van relatieve hoogtemetingen om bodemdaling door delfstofwinning eenduidig vast te stellen. Verschillen in visie om de problematiek en het hanteren van andere uitgangspunten leiden tot verschillende uitkomsten voor de bodemdaling door delfstofwinning en een andere conclusie t.a.v. autonome daling. Met de bedoeling om meer duidelijkheid en eenheid te bereiken en een onafhankelijk advies te kunnen uitbrengen aan de minister heeft de Tcbb een werkgroep “Methodiek verwerking hoogtemeting” ingesteld. Deze heeft een voorlopig standpunt ingenomen en dit in een rapport aan de Tcbb aangeboden onder de naam: Van meting naar Daling” Bron: Tcbb

“Het rapport wordt in 2008 gepubliceerd als ‘groene versie’. Vervolgens komt er in 2009 een definitieve versie. De Tcbb zal deskundigen rechtstreeks benaderen met het verzoek een reactie te leveren. Een ieder kan ook op eigen initiatief reageren. De reactie kan tot en met 31 januari 2009 worden gericht aan het Secretariaat van de Tcbb, Postbus 20101, 2500EC Den Haag. In april 2009 wordt een workshop georganiseerd over het onderwerp en de reacties. Deskundigen en betrokkenen dienen zich hiervoor op te geven bij het secretariaat van de Tcbb, eveneens uiterlijk 31 januari 2009 met vermelding of men actief wil deelnemen met een presentatie. Op basis van het resultaat van de workshop publiceert de Tcbb medio 2009 zijn definitief standpunt en advies.”

NB:Het rapport ‘van Meting naar Daling” was gereed in november 2009.

De groene versie (het ‘groene boekje’) van Meting naar Daling was gereed in november 2008.

Seismisch risico volgens de Tccb

Bron: WOB verzoek 21 juni 2004 Brief van Tcbb aan de minister, instemming winningsplan NAM: ME/EP/UM/4031209

http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2013/07/04/bijlagen-bij-wob-verzoek-over-gaswiningsactiviteiten-van-nam-in-het-gebied-noordoost-groningen/bijlage-7.pdf

Opmerking

  • In wezen zegt minister van der Hoeven in het Kamerstuk dat er een unieke kennis is opgebouwd in de loop der jaren, hetgeen suggereert dat de kennis die er is voldoende is om met zekerheid vast te stellen dat er geen waarde gehecht mag worden aan de prognoses voor de toekomst. Zij wist destijds van het verschil in inzicht, maar heeft dit niet in haar officiële stuk aan de Kamer gemeld. Pas in 2009 was het officiële rapport gereed.

     

Uit: Onderzoek Tcbb Zettingschade, febr. 2012

  1. “Bij de huidige beoordeling van zettingen van gebouwen, met name funderingen op staal, wordt het effect van grondwaterstijging tengevolge van bodemdaling niet relevant geacht.”
  2. “Er zijn twee effecten, die bij stijgend grondwater zettingen van funderingen teweeg kunnen brengen.
    1. Bij stijgend grondwater neemt de effectieve gemiddelde normaalspanning p in de grond af, terwijl de deviatorspanning q (schuifspanning) niet in dezelfde mate verandert. Dat betekent dat de spanningsverhouding q/p toeneemt. Het gevolg hiervan is dat de kruipsnelheid toeneemt. Ook neemt de kans op plastisch gedrag toe (kans op bezwijken).
    2. Effect 1 is in de vakliteratuur nauwelijks onderzocht. Er is geen inzicht in de mate van (schuif)kruip en zetting ten gevolge van grondwaterstijging.”

Bron: Onderzoek Tcbb Zettingschade bij grondwaterstijging, febr. 2012 http://www.tcbb.nl/pdf/OnderzoekTcbb-Zettingschade_bij_grondwaterstijging_Februari2012.pdf

Opmerkingen

  • Schade door zettingen als gevolg van peilverandering wordt ook door de Tcbb niet als relevant beoordeeld.
  • Schade door schuifspanningen is van een andere orde. De kruipsnelheid neemt in de ondiepe ondergrond toe alsook de kans op plastisch gedrag, met vaak zettingsschade als gevolg.
  • Het is ook mogelijk dat liquefaction een rol speelt in de ondiepe ondergrond.

Westerwijtwerdermaar

 1. Risico waterkeringen

Alleen in helder water zie je diepte.

Rutger Kopland

“Voor de regionale keringen blijkt dat verschillende strekkingen (ook indien deze voor hoog water zouden voldoen) niet aan de norm (1/100 per jaar) voldoen, bij de door KNMI voorspelde kansverdeling voor piekversnellingen. De volgende secties regionale keringen voldoen niet aan de norm uitgaande van het gemiddelde ondergrondscenario:

Eemskanaal: De strekking langs het Eemskanaal voldoet tussen de aansluiting van het Slochterdiep en Delfzijl bij de aardbevingsbelasting in veel doorsnedes niet aan de norm. Van de betreffende 2 maal 26 kilometer kade dient aan de noordzijde ongeveer 3 kilometer verbreed en aan de zuidzijde ongeveer 6 kilometer.

Kades tussen Stedum en Bedum. Rondom de dorpen Stedum en Bedum liggen kades die incidenteel niet voldoen aan de aardbevingsbelasting. Dit betreft ongeveer 2 kilometer verspreid over de betreffende regio.

Kades rondom het Schildmeer, Hondhalstermeer en het Slochterdiep. In dit gebied voldoen de kades regelmatig niet. Langs de zuidkant van het Slochterdiep voldoen enkele kades niet. In totaal betreft dit ongeveer een kilometer. Langs het Schildmeer voldoet ongeveer twee kilometer niet. Het grootste gedeelte van het Hondhalstermeer
(6 km) voldoet niet.

Kades langs en ten zuiden van het Winschoterdiep tot aan Winschoten (westzijde) en het Oldambtmeer. In deze regio voldoen kades met enige regelmaat niet. Rond het Winschoterdiep voldoet ongeveer 10 kilometer kade niet. Dit is in totaal ongeveer 17 kilometer. Rondom het Oldambtmeer voldoet ongeveer 5 kilometer niet. Langs de overige strekkingen voldoet ongeveer 9 kilometer niet.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 14 januari 2014

Opmerking

  • Primaire waterkeringen beschermen ons tegen buitenwater: uit de Noordzee, de Waddenzee, de grote rivieren en het IJssel- en Markermeer.
  • Regionale waterkeringen beschermen tegen binnenwater, zoals meren, kleine rivieren en kanalen.

Gebruikte rekenmethoden

“Allereerst is een vergelijking gemaakt van de rekenmethoden met de tot nu toe opgetreden versnellingen, waarbij geen schade aan kritische infrastructuren bekend zijn. Vervolgens zijn de berekeningen geëxtrapoleerd voor grotere versnellingen. Omdat de te verwachten aardbevingsbelasting nog niet vaststaat is in overleg met het KNMI gerekend met een ruime bandbreedte tot 0,5g. Tevens zijn de eigenschappen van een representatief aardbevingssignaal afgeleid en gebruikt. Dit signaal is gebaseerd op een gemeten signaal in Westeremden ten gevolge van de aardbeving die plaats vond onder Huizinge 2012. Dit signaal is gekozen, omdat de hierbij berekende effecten (responsspectra) het goed overeen komen met de vigerende literatuur (Akkar et al. 2013).

De gebruikte rekenmethoden zijn veelal afgeleid voor tektonische aardbevingen en niet specifiek gevalideerd voor de Groningse omstandigheden met geïnduceerde bevingen. Hiermee is zoveel mogelijk rekening gehouden, doch dit zorgt voor enige onzekerheid in de onderstaande conclusies.

Aan het eind van deze samenvatting worden aanbevelingen gedaan voor validaties die deze onzekerheid kunnen verkleinen.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur https://archive.org/stream/blg-246967/blg-246967_djvu.txt

NB. vanwege deze eerdere versie van het rapport (zie de link) zijn nog niet alle fouten er uitgehaald.

Regionale keringen bij versnellingen groter dan 0,2g

“Voor regionale keringen kunnen de volgende conclusies worden getrokken voor piekversnellingen groter dan 0,2 g: Omdat de reserve in stabiliteit (zonder verweking) in de uitgangssituatie kleiner is dan in vergelijking met primaire keringen worden in het algemeen grotere vervormingen (tot circa een decimeter) verwacht tijdens de aardbeving.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur https://archive.org/stream/blg-246967/blg-246967_djvu.txt

De damwand in het Eemskanaal

“Het mechanisme ‘hydraulische kortsluiting’ wordt zonder aardbevingscondities alleen relevant verondersteld bij extreme droogte en bij veenkades. In geval van een aardbevingsbelasting kan dit effect mogelijk ook bij kleikades optreden. Bij een kade die geheel uit grond bestaat is de kans hierop klein: de kade en de ondergrond worden als geheel heen en weer bewogen. Echter, de situatie is ongunstiger als langs de waterlijn een damwand aanwezig is. Dat is bijvoorbeeld bij de Eemskanaaldijken het geval. Een star element als een damwand reageert anders op de aardbevingsbelasting dan de omliggende grond. In dat geval kan er een spleet tussen damwand en de grond ontstaan en dat kan aanleiding zijn tot hydraulische grondbreuk.

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

Amerikaans model

De dijken in Groningen zijn veel beter bestand tegen aardbevingen en hoogwater dan gedacht”. Dat is de conclusie naar een Amerikaans onderzoeksmodel.

“De dijk langs het Eemskanaal tussen Groningen en Delfzijl, waarvoor waterschap Hunze en Aa’s verantwoordelijk is, is al aardbevingsbestendig. Dat blijkt uit onderzoek dat in opdracht van het waterschap is uitgevoerd en waarbij gebruik gemaakt is van de aardbevingskennis van het US Army Corps of Engineers. Het Amerikaans defensieonderzoek is betrokken bij het onderzoek vanwege kennis over risico’s bij aardbevingen en omdat het over alle aardbevingsdata beschikt. De Noord-Groningse aardbevingsinformatie is gebruikt om de stabiliteit van de dijken in deze regio te beoordelen. Daarbij is een aardbeving van maximaal vijf op de schaal van Richter als uitgangspunt genomen en daarbij ook nog eens een periode van een aantal dagen hoog water. ‘Dat zijn factoren waarmee we in de praktijk rekening moeten houden”, zegt Jan van der Laan, woordvoerder van Hunze en Aa’s. “De nu nog gebruikte Nederlandse methode, uitgevoerd door Deltares, houdt in feite geen rekening met de praktijksituatie, maar hanteert langere periodes van hoog water en dat is niet reëel. In feite steken wij als waterschap onze nek uit. Alle waterschappen kijken naar ons onderzoek en wachten net als wij met smart op de bevindingen van de wetenschappers.”

De conclusies die gebaseerd zijn op de Amerikaanse kennis, staan bijna haaks op de uitkomsten van Nederlands onderzoek. Als de Amerikaanse conclusies kloppen, betekent dat dat de kosten voor het verbeteren van de keringen van Hunze en Aa’s veel lager zullen uitvallen. Noorderzijlvest is verantwoordelijk voor de noordkant van het Eemskanaal, Hunze en Aa’s voor de zuidkant. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en enkele Nederlandse kennisinstituten screenen het Amerikaans onderzoeksrapport. Als onderzoek en uitkomsten worden erkend, heeft dat grote gevolgen voor de aanpak van de Nederlandse rivierdijken en zelfs voor de zeedijken.

Het is de eerste keer dat een Nederlands waterschap gebruik maakt van de Amerikaanse rekenmethode. Op basis van de traditionele, nu nog in Nederland gebruikte toetsingsmethode, moet Hunze en Aa’s fors investeren in de kwaliteit van de dijk langs het Eemskanaal. ,,Wij hebben onze vraagtekens gehad bij de uitkomsten van het Nederlands onderzoek“, zegt Van der Laan. ,,Want, als de stabiliteit van de dijk in twijfel wordt getrokken hadden in 1998 en 2012 bij die dagenlange hoge waterstand ergere dingen moeten gebeuren. Alleen bij het Veendiep was er een verhoogd risico. Elders niet.” Van der Laan verwacht dat wetenschappers over enkele weken met de slotconclusie komen over de betrouwbaarheid van het Amerikaans onderzoek. ,,Wij hebben groot vertrouwen in de uitkomst en verwachten dat deze geavanceerde methode als norm gaat dienen in Nederland.” Is dat het geval dan zal Nederland in de toekomst minder geld kwijt zijn aan het versterken van de dijken en wellicht ook de kustlijn. ,,Schatkist en belastingbetaler zijn dan de winnaar”, meent Van der Laan.

In tegenstelling tot Hunze en Aa’s is collega waterschap Noorderzijlvest deze week juist begonnen met het verstevigen van de dijk van het Eemskanaal. Bij Woltersum, waar een zwak punt is, zijn de eerste damwanden de grond ingegaan. ,,Onze dijken verschillen nogal”, verklaart Van der Laan de stap van Noorderzijlvest. ,,Onze dijk is in de jaren zestig verstevigd en breder gemaakt.” Dijkgraaf Bert Middel van Noorderzijlvest heeft kennis van de weg

die Hunze en Aa’s inslaat. ,,Maar wij twijfelen niet aan de conclusie van Deltares. Daarnaast hebben wij onze inwoners beloofd voor de zomer met maatregelen te beginnen. Maar uiteraard zijn we ook nieuwsgierig naar de eindconclusies over de Amerikaanse methode.””

Bron:Dagblad van het Noorden 23 juni 2014 http://schokkend-groningen.nl/website/wp-content/uploads/2014/02/DVHN-Dijken-zijn-stevig-genoeg-aardbevingen.pdf

Hieronder de versie zoals verwoord op de website van Hunze en Aa’s. d.d. 21 juni 2014

  • Nieuw in Nederland

Deze geavanceerde methode is ontwikkeld in Nederland en wordt al wereldwijd gebruikt. In Nederland wordt het wel al gebruikt bij de bouw van grote bouwwerken, spoorlijnen en wegen, maar niet bij dijken. Daarom hebben we het toetsingsonderzoek laten controleren door een Nederlandse dijkendeskundige. Deze geeft een positief advies, wat betekent dat de toetsing goed is uitgevoerd.

  • Check door aardbevingsexperts

Omdat het Eemskanaal in aardbevingsgevoelig gebied ligt, hebben we deze geavanceerde methodiek ook gevuld met aardbevingsgegevens. In Nederland hebben we echter geen ervaring met aardbevingsonderzoeken. Daarom checken wij nu het onderzoek met de kennis van experts op dit gebied van het US Army corps of engineers en een hoogleraar van de TU Delft. Over een maand verwachten we daarvan de resultaten.

  • Aanleiding andere toetsingsmethode

Volgens de huidige toetsingscriteria zijn enkele kaden in ons gebied afgekeurd. Vreemd, omdat ze tijdens de extreme hoogwater situaties in 1998 en 2012 veilig bleken. We zochten daarom een reële toetsingsmethode en kwamen op deze methode uit. Zijn de resultaten van de check positief, dan besparen we daarmee onnodige investeringskosten.

  • Versnelde toetsing

In verband met de aardbevingen voeren we de toetsing van onze kaden versneld uit. Het Eemskanaal zuidzijde is afgerond en volgens de nieuwe veiligheidsnormen op orde. Het Winschoterdiep rondom Winschoten en Tusschenklappen gebeurt later dit jaar. De kade rondom het Schildmeer en stukken langs het afwateringkanaal zijn komende winter aan de beurt. En het Hondshalstermeer en Nieuwolda worden in het voorjaar van 2015 getoetst.”

Bron: website Hunze en Aa’s. http://www.hunzeenaas.nl/actueel/nieuws/Paginas/Nieuwe-toetsingsmethodiek.aspx

Toetsing Amerikaanse methode website d.d. 14 augustus 2014

“De nieuwe methode die wij gebruiken om de Eemskanaaldijk te toetsen, blijkt goed te werken. Hierdoor besparen we honderdduizenden euro’s aan onnodige investeringen.

Deze nieuwe ’tijdsafhankelijke methode’ is inmiddels toegepast op de dijk aan de zuidzijde van het Eemskanaal. Waar volgens de huidige toetsingsmethode de dijk werd afgekeurd, blijkt de dijk met de nieuwe methode veilig.

  • Hoe de tijdsafhankelijke toetsmethode werkt

Bij hoog water zuigt een dijk zich vol als een spons en wordt daardoor zwakker. Het water gaat tussen de zandkorrels zitten, waardoor ze de greep op elkaar verliezen. Bovendien maakt het water de dijk zwaarder, waardoor deze onder zijn eigen gewicht kan bezwijken. De nieuwe rekenmethode houdt echter rekening met de tijd die het de dijk kost om verzadigd te raken, de huidige doet dat niet. Vooral als de hoge waterstand niet langer dan enkele dagen aanhoudt scheelt dat aanzienlijk. Zeker ook door de waterdichte kleilaag die op de dijk ligt. De dijk blijkt de maximale verzadiging dan niet te bereiken, dat verkleint de kans op een dijkdoorbraak enorm.

  • Bestand tegen aardbevingen

Onze dijken zijn ook bestand tegen aardbevingen. Dit is aangetoond met dezelfde methode. Als blijkt dat een dijk bestand is tegen de waterstanden bij hoog water en daar voldoende extra veiligheid(marge) in zit, zijn ze ook bestand tegen de trillingen bij aardbevingen. Bij dit onderzoek is ook de kennis en ervaring van het US Army corps of engineers gebruikt en hebben deskundigen van de TU Delft hier ook hun oordeel over gegeven.

Bron: Nieuwe toetsing bevestigt: Eemskanaaldijk veilig http://www.hunzeenaas.nl/actueel/nieuws/Paginas/Nieuwe-toetsing-bevestigt.aspx

Opmerkingen

  • “Daarbij is een aardbeving van maximaal M5 op de schaal van Richter als uitgangspunt genomen.” Dat er geen koppeling tussen de kracht van bevingen aan het maaiveld en de magnitude gemaakt kan worden, was bekend. Dat desondanks uitgegaan wordt van de schaal van Richter kan gezien worden als onzorgvuldigheid.
  • Het SodM spreekt van een maximale versnelling van 0,2g. Deze past volgens het ‘Report on the expected PGV and PGA values for induced earthquakes in the Groningen area’ bij een beving van M5.In de notitie ‘Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen ‘ wordt gesproken van 0,5g (inclusief standaarddeviatie). Bij versnellingen vanaf 0,1g kan verweking optreden bij zandige ondergrond. Dijken zijn dan zeer kwetsbaar. Bij g-krachten groter dan 0,1g is er wel degelijk kans op ernstige gevolgen.
  • “De nu nog gebruikte Nederlandse methode, uitgevoerd door Deltares, houdt in feite geen rekening met de praktijksituatie, maar hanteert langere periodes van hoog water en dat is niet reëel.”
    • Voor de toekomst wordt meer regen (water) verwacht.
    • Groningen daalt zodat het wegpompen steeds lastiger wordt.
    • Herstel van gemalen en grotere gemalen in de toekomst zijn kostbaar.
  • ‘Wij hebben onze vraagtekens gehad bij de uitkomsten van het Nederlands onderzoek“, zegt Van der Laan. ,,Want, als de stabiliteit van de dijk in twijfel wordt getrokken hadden in 1998 en 2012 bij die dagenlange hoge waterstand ergere dingen moeten gebeuren.’ Opnieuw worden appels met peren vergeleken: het gaat om stabiliteit bij bevingen, niet bij normale situaties.
  • ‘Bij Woltersum, waar een zwak punt is, zijn de eerste damwanden de grond ingegaan.’Damwanden kunnen volgens het rapport van Deltares bij een beving juist voor ongunstiger situaties zorgen.

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen

  • ‘In Nederland hebben we echter geen ervaring met aardbevingsonderzoeken.’ Dit wil niet zeggen dat er geen onderzoek door Nederlandse onderzoeksbureaus zijn gedaan. Dat het waterschap Hunze en Aa’s er geen ervaring mee heeft, is iets anders. Wat met deze zin bedoeld wordt, is onduidelijk.
  • Het waterschap Noorderzijlvest twijfelt niet aan de conclusies van Deltares, maar wacht op de eindconclusies van de Amerikaanse methode. Dit betekent dat Noorderzijlvest een keuze moet maken.


Wat doet de Overheid aan waterkeringen

“Met de Technische commissie bodembeweging acht ik een snelle implementatie van de preventieve maatregelen van groot belang. Bij de voortgang van de preventieve maatregelen moet rekening gehouden worden met organisatorische en praktische zaken. Ik ben in gesprek met NAM over hoe de preventieve maatregelen zo snel als mogelijk kunnen worden genomen. Ik heb geen formele instrumenten om NAM te dwingen preventieve maatregelen volgens een bepaald tijdschema uit te voeren. Preventieve maatregelen die noodzakelijk zijn om waterkeringen bij een aardbeving aan de normen te laten voldoen zullen gefinancierd worden uit de €100 miljoen die ik voor de aanpassing van infrastructuur beschikbaar heb gesteld. Vanuit het Deltafonds is hiervoor geen extra geld beschikbaar.”

33529-30 Verslag van een schriftelijk overleg over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details/index.jsp?id=2014A00195

Concept Deltabeslissingen en Voorkeursstrategieën

“Ruimtelijke kwaliteit is een belangrijke nevendoelstelling die ook in financiële middelen betekenis moet hebben. Voor de borging kan worden gedacht aan een ruimtelijke kwaliteitstoets. Een herintroductie van de kernboodschap ‘Veilig in een aantrekkelijk Nederland’ past goed bij de gewenste aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.

De uitvoering van het Deltaprogramma 2015 moet worden geborgd in een advies aan het Kabinet over de governance na 2015. De governance is van groot belang, inhoudelijk en in relatie tot de financiering. Het OIM wil daar ook graag in mei 2014 aan de stuurgroep DP advies over geven. Betrek marktpartijen en maatschappelijke organisaties tijdig bij de uitvoeringsprogramma’s.

Partijen zien Meerlaagsveiligheid als de kern van de nieuwe risicobenadering. Zij adviseren generiek naar de uitwisselbaarheid tussen de 3 lagen te kijken en dit niet vooraf al te beperken tot specifieke gevallen. Financiële middelen die niet worden benut voor laag 1 kunnen worden aangewend voor laag 2 en laag 3. Bij overstromingen mogen vitale functies als de drinkwatervoorziening niet in gevaar komen.”

Bron: Advies OIM over DP 2015 Concept- Deltabeslissingen en Voorkeursstrategieën (OIM 17 april 2014)

“Partijen hechten waarde aan ruimtelijke kwaliteit bij het realiseren van de kerndoelen van het Deltaprogramma waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De deelnemers ondersteunen daarom van harte de voorgestelde werkwijze, zoals bijvoorbeeld in het HWBP wordt toegepast; integraal, meekoppelkans ruimtelijke kwaliteit, voor draagvlak aan de voorkant van werkprocessen werken met betrokken partijen waaronder provincies, binnen een bepaalde tijd. Dit kan leiden tot alternatieven voor een dijkversterking. In het verlengde van het OIM advies van 17 april jl. wordt de Deltacommissaris opgeroepen hiervoor aandacht te blijven houden en dit ook richting de provincies uit te dragen. De deelnemers hebben hierin zelf ook een verantwoordelijkheid en rol.”

Bron: Rapport Overleg aanvullend advies concept hoofdstukken 1, 4, 5, en 6 DP 2015 (OIM 2 juni 2014)

“Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom ik het feit dat een belangrijk deel van de waterkeringen op dit moment niet voldoet aan de geldende normen kwalificeer als het «impliciet» niet bestand zijn tegen sterke bevingen. Ben ik het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een norm expliciet gehandhaafd moet worden, zo vroegen deze leden. Ook vroegen zij of er een (aparte) norm is voor het bestand zijn van waterkeringen tegen aardbevingen en of normen in andere landen waar veel aardbevingen zijn in Nederland ingevoerd kunnen worden. De term «impliciet» is hier gebruikt omdat er geen rechtstreekse relatie is tussen het voldoen aan de geldende normen voor waterveiligheid en het al dan niet aardbevingbestendig zijn van de waterkeringen. Dat blijkt ook uit het Deltaresrapport (Groningse kades en dijken bij geïnduceerde aardbevingen, Deltares, 2014). De normen die Nederland tegen overstroming beschermen dienen te worden nageleefd. Door periodieke toetsing wordt hier bij de primaire waterkeringen op toegezien. Noodzakelijke versterkingen vinden plaats in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Vanwege de geringe kracht van de aardbevingen die in Nederland zijn voorgekomen worden in Nederland geen eisen aan waterkeringen gesteld die deze tegen aardbevingen bestand moeten maken.
In mijn brief van 3 juli 2013 heb ik u gemeld dat de NEN-commissie de Eurocode 8, die in aardbevingsgevoelige gebieden kan worden toegepast, naar Nederlandse normen zal omzetten. Deze Eurocode gaat ook in op grondkerende constructies. De Minister van Infrastructuur en Milieu zal nagaan of en op welke wijze de belasting door aardbevingen in de voorschriften voor de primaire waterkeringen zal worden verwerkt.

“Ik ben het met de PvdA eens dat er slechts sprake kan zijn van een begin van herstel van het vertrouwen. De bevolking van het getroffen gebied heeft al lang te maken met de angst om aardbevingen en de daardoor veroorzaakte schade. Ik begrijp dat de maatregelen die nu voor het gebied getroffen worden, in de vorm van compensatie van schade, preventie-maatregelen, vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van het economisch perspectief, voor de bewoners laat komen. Samen met NAM zal ik aan herstel van het vertrouwen doorwerken.”

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Tweede Kamer Vastgesteld 31 januari 2014. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33529-30.pdf

“Bij versnellingen tussen 0,2 en 0,5g kan er aanzienlijke schade (zakkingen en vervormingen) aan de regionale waterkeringen optreden, doch dit leidt niet automatische tot inundatie (overstroming). Regionale keringen lopen vooral kans op schade (afschuiving of kruindaling) in geval losgepakt zand aanwezig is of als het droge (veen)kades met damwanden en/of kades met een lage stabiliteitsfactor in de normale toetsingen betreffen.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur Deltares 2013

Dijken versterkt voor veiligheid gasrotonde

“Groningen mag rekenen op extra bescherming tegen het water wegens de internationaal relevante gasrotonde. Het kabinet ging gisteren akkoord met het plan van Deltacommissaris Wim Kuijken.

Bron: Dagblad van het Noorden, 17 september 2014

Strengere veiligheidsnormen tegen wateroverlast in Groningen 2014

“28 oktober 2014 – De provincie Groningen verhoogt de veiligheidsnormen tegen wateroverlast. Kaden moeten straks een waterstand aankunnen die gemiddeld óf eens in de 300 óf eens in de 1000 jaar optreedt. Welke norm geldt hangt af van de schade die er bij een dijkdoorbraak in het achterliggende gebied ontstaat. De waterschappen en de provincies hebben na onderzoek vastgesteld welke maatregelen nodig zijn om deze veiligheidsnormen te halen.

Maatregelen

In het waterschap Noorderzijlvest worden de komende jaren in het Westerkwartier drie waterbergingsgebieden ingericht. Daarnaast gaan de waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest verder met het ophogen en verstevigen van enkele honderden kilometers kade in hun waterschap. Deze maatregelen zijn nodig om ervoor te zorgen dat we in Groningen en Noord-Drenthe ook de komende jaren droge voeten houden. De werkzaamheden voor de waterberging starten in 2015 en zijn naar verwachting rond 2020 klaar. Dan moeten ook de boezemkaden op hoogte zijn. Onderzoek heeft uitgewezen dat er tot 2050 geen gemaal in Lauwersoog nodig is voor de afwatering van Groningen en Drenthe.

Waterberging

Hunze en Aa’s beschikt op dit moment over voldoende waterbergingsgebieden. In Noorderzijlvest zijn drie bergingsgebieden nodig in het Westerkwartier. Het gaat hier om Dwarsdiep, De Dijken (Bakkerom) en Driepolders. De omwonenden en grondeigenaren zijn hierover via informatiebijeenkomsten en keukentafelgesprekken geïnformeerd. De drie waterbergingsgebieden liggen in het gebied dat is aangewezen voor de aanleg van het Natuurnetwerk Nederland(voorheen Ecologische Hoofdstructuur), een netwerk van belangrijke natuurgebieden in ons land. Door de werkzaamheden te combineren, werken we aan twee belangrijke maatschappelijke doelstellingen in een keer.

In december 2014 bespreken Provinciale Staten de nieuwe normen. Bekijk voor een voorbeeld het kaartje van de normen van de Eemskanaal- en Dollardboezem in Hunze en Aa’s.”


Bron: Provincie Groningen nieuws 28 oktober 2014 http://www.provinciegroningen.nl/actueel/nieuws/nieuwsbericht/_nieuws/toon/Item/strengere-veiligheidsnormen-tegen-wateroverlast-in-groningen/

Opmerkingen

  • Gelukkig hebben we de gasrotonde nog..
  • In Friesland is geconstateerd dat de bodemdaling veel groter is dan voorspeld. Ook Houtenbos gaat uit van een grotere bodemdaling dan tot nu wordt verwacht door de NAM.. “De zoutwinning door Frisia in Noordwest-Friesland blijft voorlopig stilliggen omdat de bodem in het gebied te snel daalt. De drie betrokken gemeenten, het Friese waterschap Wetterskip Fryslân en de provincie Friesland hebben dat woensdag in Leeuwarden besloten. ” Bron: Zoutwinning Friesland stil na bodemdaling. NU.nl 9 februari 2005 20:14 info
  • Vanwege de geringe kracht van de aardbevingen die in Nederland zijn voorgekomen worden in Nederland geen eisen aan waterkeringen gesteld die deze tegen aardbevingen bestand moeten maken. Een zeer opmerkelijke uitspraak van mininster Kamp, gezien de waarschuwingen in o.a. het rapport Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur, Deltares 2013.
  • Bevingen met snelheden vanaf 1g kunnen verweking veroorzaken , waardoor ongelijkmatige bodemdaling en zakkingen ontstaan. Vooral op de locaties bij Eemshaven worden relatief grote maaiveldzakkingen (orde20 cm) verwacht.
  • De bodem beweegt/trilt vaker dan in de media of door het KNMI naar buiten wordt gebracht. Trillingen kleiner dan M0.5 worden namelijk niet geregistreerd. Aan trillingen evenwel kan een extra risicoaspect worden toegekend. “Door de inwerking van trillingen kan de stabiliteit van bouwwerken aangetast worden. Hierdoor ontstaat het risico van scheuren, in het ergste geval zelfs instortingen. Deze schade kan zowel door stoten als door continue trillingen veroorzaakt worden.”

Bron: http://www.beizein.nl/trillingen%20arbo.htm

  • Ongelijkmatige zettingen zijn op diverse plaatsen geconstateerd.

Risico’s dijkdoorbraak

19-09-2014 | Nieuwe deltaprogramma

Een beetje in de luwte van Prinsjesdag en de miljoenennota presenteerde minister Schultz van Haegen (infrastructuur en milieu) het Deltaprogramma 2015. In dit programma, waaraan deltacommissaris Wim Kuijken vanaf 2010 werkte, staan de beslissingen en strategieën om in Nederland het hoofd te bieden aan de effecten van klimaatverandering. Zo worden nieuwe veiligheidsnormen voorgesteld: de kans op overlijden door een overstroming mag niet groter zijn dan 1 op 100.000. In de deltastrategie voor het waddengebied wordt voorgesteld in ieder geval de dempende werking van de Waddenzee voor de hoge golven van de Noordzee zo veel mogelijk in stand te houden. Zonder Waddenzee zouden de dijken immers veel hoger moeten zijn. De Waddenzee moeten daarom zo veel en zo natuurlijk mogelijk meegroeien met de zeespiegelstijging. Stimuleren van kwelderontwikkeling en zorgen voor voldoende zand in het systeem dragen daar aan bij.

Maar daarnaast zijn de dijken van de Waddenzee, vooral in Friesland en Groningen, hard aan een opknapbeurt toe. Tijdens de laatste toetsing is een groot gedeelte van de dijken, bijna honderd kilometer, afgekeurd. Dit betekent niet dat de bewoners van het gebied gevaar lopen, maar dat de waterschappen wel spoedig aan het werk moeten om de dijken te versterken. Volgens het deltaprogramma moet de noodzakelijke dijkversterking ook een meerwaarde gaan opleveren voor andere functies dan de waterveiligheid. Natuurontwikkeling (aanleg van kwelders), recreatie (dijken meer en beter toegankelijk) en regionale economie (baggerslib gebruiken in de kustverdediging) worden daarbij genoemd. Binnenkort zullen de noordelijke waterschappen, in overleg met verschillende maatschappelijke organisaties, deze strategie nader uitwerken en concretiseren tijdens de projectoverstijgende verkenningen. Hierbij komen ook plannen en projecten aan de orde als Holwerd aan Zee (zie WADDENmagazine van september 2014) of Marconi Delfzijl.”

Bron:  http://www.waddenvereniging.nl/nieuws/?ref=nieuwsbrief#item_7937

“In 2007 en 2008 zijn klimaatverandering, energievoorzieningszekerheid, ICT, polarisatie/radicalisering, verwevenheid onderen bovenwereld en grootschalige ongevallen als thema’s geselecteerd. Op deze zes thema’s zijn risico’s voor de nationale veiligheid geïdentificeerd en vervolgens zijn hierop in totaal 33 risicoscenario’s opgesteld. In 2009 wordt de strategie nationale veiligheid toegepast op de nieuwe thema’s schaarste, economische crisis en terrorisme. Ook wordt de scenarioset uitgebreid op de huidige thema’s ICT en grootschalige ongevallen.” Zie: Scenario’s Nationale Risicobeoordeling 2008/2009

Bron: https://www.nctv.nl/onderwerpen/nv/strategie-nationale-veiligheid/


Bron: Scenario’s Nationale Risicobeoordeling 2008/2009

“Volgens experts is een overstroming van de hele Nederlandse kust zeer extreem.

Een overstroming van hetzij de westelijke hetzij de noordelijke kust (Zeeland t/m Noord-Holland of Noord- Holland t/m Groningen) is ook zeer extreem maar wel denkbaar als gevolg van een extreme storm/orkaan (windkracht 12). Een extreme storm/orkaan veroorzaakt hoge waterstanden en golven. Voor de hoogte van de waterstand waarbij de waterkering op meerdere plaatsen bezwijkt, is uitgegaan van een kans van optreden die een factor 10 kleiner is dan de maatgevende waterstand die hoort bij het wettelijke beschermingsniveau. Voor de duur is uitgegaan van een langer hoogwater (langere storm) dan gebruikt bij de toetsing van de waterkeringen. De waterstanden waarmee gerekend is, hebben een kans van voorkomen van 1/100.000 per jaar10, de vele doorbraken en de duur maken dat we spreken van een kans kleiner dan 1/100.000 per jaar. De exacte kans van de overstroming zelf kan niet nauwkeurig worden bepaald omdat kennis van met name de kans op meerdere doorbraken nog ontbreekt. Het overschrijden van een normfrequentie van een dijkring betekent nog niet dat een overstroming optreedt. In deze studie is dit een aanname.”

Bron: Scenario’s Nationale Risicobeoordeling 2008/2009

“Op dit moment wordt gewerkt aan de versterking van de waterkering van een tiental kustplaatsen, de zogenaamde ‘zwakke schakels’. Van deze gebieden wordt verwacht dat zij op een bepaald moment in de komende jaren niet langer aan de wettelijke norm zullen gaan voldoen. In 2015 zijn deze kustplaatsen weer versterkt voor een periode van minstens 50 jaar. Bij die versterking is dan al rekening gehouden met de verwachte zeespiegelstijging door klimaatverandering (het midden scenario).”

Bron: Scenario’s Nationale Risicobeoordeling 2008/2009


Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“Het waddengebied inclusief Waddenzee en buitendelta’s vormt een buffer tegen de hoge golven van de Noordzee door de natuurlijke demping hiervan. Zonder deze buffer zouden de waterkeringen hoger en sterker moeten zijn. De Deltabeslissing Waterveiligheid en de Beslissing Zand vormen het kader voor de voorkeurstrategie voor het waddengebied.

In het waddengebied is de voorkeurstrategie gericht op het meegroeien met de zeespiegelstijging. Door de stijgende zeespiegelstijging heeft het intergetijdengebied van de Waddenzee extra zand nodig. Als de zeespiegel versneld stijgt kan het zijn dat het intergetijdengebied en de platen de stijging niet meer kunnen bijhouden. De dempende werking die het waddengebied nu uitoefent op de golven die van de Noordzee komen en de golven die binnen de Waddenzee opgewekt worden, neemt dan verder af. Daardoor bereiken de Noordzeegolven met meer energie de vaste wal. Dat kan leiden tot extra werken aan de primaire keringen om de vaste wal te kunnen blijven beschermen tegen overstromingen. De opgave is het tijdig kunnen waarnemen en kunnen inschatten van de gevolgen van klimaatveranderingen (zeespiegelstijging, windkarakteristieken, temperatuurstijging) en het vinden van zo natuurlijk mogelijke maatregelen om de bufferende werking van het waddengebied te kunnen behouden.

In aanvulling hierop is het doel met aangepast kwelderbeheer de natuurlijke opslibbing in de Waddenzee te versterken, mits dat past binnen de voorwaarden van de PKB Waddenzee, de aanwijzing als Werelderfgoed en Natura 2000-instandhoudingsdoelen. Op grond van de huidige kennis zijn tot 2100 geen zandsuppleties in de Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium zelf nodig voor de waterveiligheid. Voor de natuurwaarden is dit ook niet wenselijk.

Vooralsnog volstaat het om zand te blijven suppleren aan de Noordzeekant van de Waddeneilanden, op het kustfundament, in aanvulling daarop, eventueel op de buitendelta’s. Het werkend leren programma zal uitwijzen of dit zand tijdig op een natuurlijke wijze naar de platen en kwelders van de Waddenzee kan stromen. Voor de eventuele aanpassing van het suppletiebeheer in 2020 vindt kennisontwikkeling plaats over het benodigde volume, de techniek, de frequentie en de locaties van de suppleties. Om zandsuppleties in de toekomst effectiever te kunnen uitvoeren, met behoud van de waarde van het waddengebied, is meer systeemkennis nodig. Deze kennis komt tot stand met een langjarig kennisprogramma, gericht op onderzoek, systeemkennis en monitoring. Het programma gaat in 2015 in uitvoering, onder meer kleinschalige pilots tot 2020 en grootschaliger pilots na 2020. Deze onderzoeken staan in de concept-kennisagenda van het Deltaprogramma.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“Langs de Hollands-Fries-Groningse vaste wal en de eilanden bieden waterkeringen bescherming tegen overstromingen. De voorkeurstrategie rondom de primaire waterkeringen richt zich op innovatie en een gebiedsgerichte en integrale benadering. Zo’n honderd kilometer van deze keringen voldoet niet aan de normen. Een deel van dit deelgebied krijgt een hogere norm vanwege de aanwezigheid van de gasrotonde.

Dijkversterkingen komen tot stand door aanpassingen aan de keringen aan te laten sluiten bij gebiedsontwikkelingen en meerwaarde te creëren voor functies als natuur, recreatie en regionale economie. Langs de Friese en Groningse kust kan dit vrijwel overal met innovatieve dijkconcepten, zoals brede groene dijken, multifunctionele dijken en overslagbestendige dijken. Ook bij Den Helder en Den Oever zijn innovatieve dijkconcepten met meerwaarde voor andere functies mogelijk. Voor de versterking van vijf dijktrajecten langs de Friese en Groningse vaste wal worden tot 2020 verkenningen conform de MIRT-systematiek uitgevoerd (geprogrammeerd in het nHWBP). En verder wordt in de periode 2014-2017 ook een project overstijgende verkenning uitgevoerd voor de gehele Waddenzeedijk langs de Friese en Groningse vaste wal, met deze voorkeurstrategie als basis.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“Het Deltaplan Waterveiligheid bevat de maatregelen die het Rijk programmeert voor de waterveiligheid in het waddengebied. Het Rijk houdt in het beheerplan voor Natura 2000 rekening met beheer van de kwelders ten behoeve van waterveiligheid.

De provincie Groningen legt onderdelen van de voorkeurstrategie vast in het nieuwe omgevingsplan dat in 2015 wordt vastgesteld, onder meer middels ruimere reserveringszones voor innovatieve dijkconcepten.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“Vanuit het ministerie van Economische Zaken wordt onderzoek gedaan naar de gevolgen van de aardbevingen op de dijken in oost–Groningen.

De conclusie hieruit is dat de aardbevingen gevolgen kunnen hebben voor de dijken en dat dit meegenomen moet worden bij de aanpak van de dijken en de kunstwerken (Visschedijk et al., 2014). Welke maatregelen genomen moeten worden is nog niet bekend. Op dit moment wordt een nader onderzoek gedaan wat dit betekent voor het toets- en ontwerpinstrumentarium (WTI 2011/2017). De opgave om de dijk- en kadeversterkingen aardbevingsbestendig te maken ligt primair bij de waterschappen, in overleg met het Rijk en overige partners zoals de provincie Groningen.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“De combinatie van bodemdaling en zeespiegelstijging kan gevolgen hebben voor de waterkeringen. En in het gebied van de Eemsdelta spelen de aardbevingen een belangrijke rol bij het aanpakken van de waterveiligheidsopgave en met betrekking tot de keuze van dijkconcepten. De actuele inzichten geven aan dat de huidige strategie van onderhouden, versterken en verhogen van waterkeringen nog enkele decennia (of langer) kan worden voortgezet.

Vanwege de belangrijke natuur en land-schappelijke waarden van het waddengebied, heeft het Deltaprogramma Waddengebied veiligheidsstrategieën verkend die deze waarden versterken. Om de veiligheid ook na 2050 te blijven waarborgen en om veiligheidsopgave te combineren met veerkrachtige natuur en duurzaam menselijk medegebruik is er in Deltaprogramma Waddengebied gezocht naar innovatieve dijkconcepten (Deltaprogramma Waddengebied, 2010a). Ook wordt geanalyseerd wat de rol van kwelders en van biobouwers is op de veiligheidsopgaven. De resultaten van deze analyses zijn input geweest voor de voorkeurstrategie.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“De voorkeurstrategie ‘innovatieve dijken en kwelders’ voor de lange termijn omvat ten eerste het realiseren van primaire waterkeringen die veiligheid combineren met kansen voor natuur en duurzaam menselijk gebruik waarbij de voorkeur uitgaat naar één van de volgende opties:

• standaard dijk

• deltadijk

• multifunctionele dijk

• overslagbestendige dijk

• brede groene dijk

Al deze concepten kunnen worden gecombineerd met een rijke dijk en een kwelder. De ‘rijke dijk’ is gebaseerd op het idee om harde kustinfrastructuur te verrijken. De harde structuren in de kust, zoals dijken en dammen, zijn in principe waardevolle leefgebieden voor brak- en zoutwatersoorten. Het ‘rijke dijk’concept wil langs de kust aanwezige harde infrastructuur beter benutten voor ecologische en recreatieve waarden, zodat de kwaliteit van het (aangrenzende) ecosysteem wordt verbeterd door een verhoogde diversiteit en kwaliteit van habitats. Dit kan men bereiken door speciale dijkbekleding, dijkvormen en dijkmaterialen.

Zie verder http://www.innovatielocaties.nl.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“Kijkend naar het restrisico kan worden vastgesteld dat voor het Noorden van Nederland het restrisico vrij laag is ten opzichte van de rest van Nederland, omdat veel bebouwing zich op hoger gelegen delen bevindt, zoals terpen, kwelder/oeverwallen (Deltaprogramma Waddengebied, 2013a).

Echter, er zijn wel enkele gevoelige gebieden die specifieke aandacht vragen wat betreft bescherming van woonkernen en vitale infrastructuur het onderwerp van de strategie:

  • Eemsdelta: daar is de gasinfrastructuur gelegen die door zeespiegelstijging en bodemdaling kans heeft op grote schade.
  • Buitendijkse gebieden: deze gebieden omvatten 17.000 ha, waarin totaal ruim 1100 mensen wonen, ook zijn er veel bedrijven gelegen. Deze gebieden kennen vandaag de dag al regelmatig wateroverlast (Stronkhorst et al., 2011b).
  • Waddeneilanden: problematisch zijn daar de woonkernen die buitendijks gelegen zijn, maar ook de binnendijkse gebieden bij een dreigende dijkdoorbraak. Mensen kunnen niet evacueren naar het vasteland, omdat veerverbindingen dan mogelijk niet meer kunnen varen en over te kleine capaciteit beschikken of dat veerdammen niet meer bereikbaar zijn. Mogelijk kan naar hoger gelegen delen of gebouwen van het eiland geëvacueerd worden, maar deze optie is nog onvoldoende uitgewerkt.

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

“De strategie om verder te werken met uitsluitend traditionele dijkconcepten wordt verlaten. De opdracht van het Deltaprogramma Waddengebied vereist een integrale aanpak van de waterveiligheid waarbij natuur en recreatie worden mee gekoppeld. Invulling hiervan wordt gedaan met behulp van innovatieve dijkconcepten, waarbij lokaal moet worden nagegaan welk dijkconcept de meeste meerwaarde biedt in relatie tot de kosten (Deltaprogramma Waddengebied, 2013a).

Met de VGS en de criteria ‘kosten’ en ‘baten’ is onderzocht of innovatieve dijken en kwelders een kansrijk alternatief zijn ten opzichte van traditionele dijken. Hieruit blijkt dat de totale projectkosten van innovatieve dijken ten opzichte van traditionele dijken soms op hetzelfde en soms op een wat hoger kostenniveau liggen. Bij innovatieve dijken en kwelders is sprake van extra baten voor natuur en recreatie. Kortom, er is geen algemene uitspraak te doen of een innovatieve dijk met kwelder kansrijker dan wel beter is dan een traditionele dijk, en hangt af van locatiespecifieke factoren (van Loon-Steensma et al, 2014b; Luttik et al, 2014; Gözüberk, 2014; Schasfoort,2014).”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

Innovatieve dijken en kwelders moeten nog een plek krijgen in het bestuur en beheer. De meeste partijen vinden het belangrijk dat dijken ook meerwaarde moeten bieden en hanteren morfologische en ecologische haalbaarheid ook als criteria voor steun aan de voorkeurstrategie. Hier is rekening mee gehouden bij de ontwikkeling van de voorkeurstrategie. De waddengemeenten hebben ook aangegeven dat binnendijkse gebieden bedoeld zijn om te wonen en te werken. Men pleit daarvoor om het gebied optimaal te gebruiken. De gemeenten hebben hun zorg aangegeven over oplossingen zoals overslagbestendige dijk of overstromingsbestendige dijk, waarbij er mogelijk zoutwater over de dijk komt. De gemeenten onderschrijven ook het beheer en gebruik van kwelders, mits het duurzaam is. De Waddeneilanden richten zich vooral op varianten van kweldervorming, wat gerealiseerd kan worden in combinatie met deze concepten. Voor de Waddeneilanden is vooral bereikbaarheid een belangrijk criterium voor acceptatie van de voorkeurstrategieën (SGDPW, 2013c).

De provincie Groningen laat weten dat de geschetste innovatieve dijken goed moeten worden ingepast in het landschap, waarbij aandacht besteed wordt aan de specifieke gebiedskenmerken. Verder vraagt de provincie specifieke aandacht voor het Eems-Dollard estuarium. Deze regio heeft andere kenmerken dan de Waddenzee.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

De verkenning van dijkconcepten (van Loon-Steensma et al., 2012b) heeft echter aangetoond dat dijkconcepten niet zomaar overal gerealiseerd kunnen worden en vooral locatie-specifiek moeten worden ingevuld. Daarom zijn hiervoor twee pilots uitgevoerd:

  • Groene Dollarddijk (van Loon-Steensma & Schelfhout, 2013a).Hier is onderzocht wat de voor- en nadelen zijn van een groene dijk met aan de buitenzijde een flauw talud dat met gras bekleed is en overgaat in een kwelder. Deze kwelder zal dan meegroeien met de stijging van de zeespiegel. In dit concept wordt de veiligheid gewaarborgd, terwijl ook meerwaarde wordt geboden voor natuur en landschap. Uit de pilot is gebleken dat er nog diverse vragen zijn over mogelijkheden om de benodigde grond op een duurzame en natuurvriendelijke manier te winnen, het effect van de brede groene dijk op natuurwaarden, de aanleg- en beheerkosten en het draagvlak.
  • Lauwersoog (van Loon-Steensma & Schelfhout, 2012). In deze pilot blijkt dat de concepten Deltadijk, Robuuste multifunctionele dijk, overslagbestendige dijk en een parallelle dijk bijdragen aan de veiligheid en inpassing in doelen en opgaven van Lauwersoog.

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

Zoekkaart Kwelders en Waterveiligheid Waddengebied

“De Zoekkaart Kwelders en Waterveiligheid Waddengebied is gebaseerd op de volgende criteria:

  1. Waterveiligheidsopgave (hoofdstuk 2) – waarbij is gekeken naar:
    1. de huidige situatie van de waterkeringen (resultaten derde toetsronde)
    2. de toekomstige situatie voor:
  2. de minimum-variant Deltascenario, zichtjaar 2050
  3. de maximum-variant Deltascenario, zichtjaar 2050

Voor deze drie criteria zijn klassen gedefinieerd.”

Huidige waterveiligheidsopgave

“In 2011 is in het kader van het Deltaprogramma Waddengebied de huidige veiligheidsopgave in beeld gebracht (Deltares, 2012a). De huidige veiligheidsopgave wordt gedefinieerd als het aantal kilometers dijk dat is afgekeurd in de derde toetsronde (de periodieke ‘APK’-keuring van de primaire waterkeringen), zoals opgenomen in de applicatie ‘Toetsrap’. Deze resultaten zijn door de waterschappen beschikbaar gesteld voor het Deltaprogramma. Figuur 60 A laat de dijkvakken zien die in de derde toetsronde zijn afgekeurd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de resultaten van de derde (rode dijkvakken) en tweede toetsronde (blauwe dijkvakken).

De dijkvakken die al in de tweede toetsronde zijn afgekeurd, maken geen deel uit van de huidige waterveiligheidsopgave, omdat deze dijkvakken al zijn opgenomen in het dijkversterkingsprogramma HWBP3, en er dus is voorzien in een oplossing voor deze problemen. De huidige veiligheidsopgave bestaat dus uit de rode dijkvakken (ca. 100 km).”

Bron: Zoekkaart Kwelders en Waterveiligheid Waddengebied Alterra Wageningen UR Wageningen, 2012 http://edepot.wur.nl/244770

figuur 80:

“Afgekeurde dijkvakken in het Waddengebied, waarbij de blauwe dijkvakken al in de tweede toetsronde zijn afgekeurd en de rode dijkvakken vakken pas in de derde toetsronde zijn afgekeurd (Deltares, 2012a).”

figuur 80

Bron: Zoekkaart Kwelders en Waterveiligheid Waddengebied Alterra Wageningen UR Wageningen, 2012 http://edepot.wur.nl/244770

“Voor de huidige waterveiligheidsopgave wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende redenen waarom dijkvakken zijn afgekeurd (Deltares, 2012a). Dit is van belang omdat de te ontwikkelen strategieën worden beïnvloed door de te nemen maatregelen, die weer bepaald worden door de reden voor afkeuring. In de onderstaande tabel (figuur 81) wordt per toetsspoor aangegeven hoeveel dijkvakken (en bijbehorende kilometers) zijn afgekeurd. Merk op dat een dijkvak kan worden afgekeurd op meerdere toetssporen en dat de som van het aantal dijkvakken en kilometers niet overeen komt met het totaal aantal afgekeurde dijkvakken en kilometers. De tabel laat duidelijk zien dat de voornaamste reden voor afkeuring de stabiliteit van de dijkbekleding is. Een tweede grote bijdrage aan de afkeuring wordt geleverd door macrostabiliteit van het binnentalud.”

Figuur 81

Aantal en lengte van afgekeurde dijksecties in de derde toetsronde exclusief al in de tweede toetsronde afgekeurde dijkvakken per toetsspoor.

“De huidige veiligheidsopgave is gebaseerd op de resultaten van de derde toetsronde en bijbehorende hydraulische randvoorwaarden. Er zijn nieuwe hydraulische randvoorwaarden afgeleid (nog niet vastgesteld) die eventueel gebruikt kunnen worden in een nieuwe toetsronde. Dit kan tot een andere veiligheidsopgave leiden. Het effect van de nieuwe hydraulische randvoorwaarden op de huidige waterveiligheidsopgave wordt in een ander project binnen het Deltaprogramma Waddengebied in beeld gebracht.

De toekomstige veiligheidsopgave bestaat uit het verschil tussen de toekomstige eisen aan de waterkeringen en de huidige situatie en wordt onder meer bepaald door veranderingen in de zeespiegel, autonome veranderingen in het gebied (zoals bijvoorbeeld bodemdaling) en veranderingen in windomstandigheden. Ook verandering in normen of de gehanteerde hydraulische randvoorwaarden kunnen tot een nieuwe veiligheidsopgave leiden (geen onderdeel van deze studie).

Er is gekeken naar de toekomstige veiligheidsopgave voortkomend uit de verwachte zeespiegelstijging voor:

  1. de minimum variant Deltascenario, zichtjaar 2050 (verwachte zeespiegelstijging ca.15 cm in 2050)
  2. de maximum variant Deltascenario, zichtjaar 2050 (verwachte zeespiegelstijging ca. 35 cm in 2050).

De zeespiegelstijging vraagt om het aanpassen van de kruinhoogte en/of het aanpassen de bekleding van de harde kering. De benodigde verhoging van de kruinhoogte is niet automatisch gelijk aan de stijging van de zeespiegel. Zeespiegelstijging zorgt immers voor hogere waterstanden in de Waddenzee, en daarmee voor hogere golven en meer golfoverslag bij stormomstandigheden. Wel kan door sedimentatie de wadbodem meegroeien met de zeespiegel (Van Goor et al., 2003), wat verhoging van de golven weer tegengaat.

Voor het bepalen van de benodigde verhoging van de kruinhoogte is gebruik gemaakt van overslagberekeningen binnen het model Hydra-K. De berekening gaat uit van een zelfde dijkprofiel voor iedere locatie (het standaardprofiel uit Hydra-K). Per locatie verschilt de oriëntatie van deze doorsnede ten opzichte van het noorden, zodat het effect van schuin invallende golven wordt meegenomen. Verder wordt een kritisch overslagdebiet van 1 l/s/m gehanteerd.”

Bron: Zoekkaart Kwelders en Waterveiligheid Waddengebied Alterra Wageningen UR Wageningen, 2012 http://edepot.wur.nl/244770

In het rapport Deltaprogramma B10 bijlage Deltaprogramma 2015 staat:

“Volgens experts is een overstroming van de hele Nederlandse kust zeer extreem.

Een overstroming van hetzij de westelijke hetzij de noordelijke kust (Zeeland t/m Noord-Holland of Noord-Holland t/m Groningen) is ook zeer extreem maar wel denkbaar als gevolg van een extreme storm/orkaan (windkracht 12). Een extreme storm/orkaan veroorzaakt hoge waterstanden en golven. Voor de hoogte van de waterstand waarbij de waterkering op meerdere plaatsen bezwijkt, is uitgegaan van een kans van optreden die een factor 10 kleiner is dan de maatgevende waterstand die hoort bij het wettelijke beschermingsniveau. Voor de duur is uitgegaan van een langer hoogwater (langere storm) dan gebruikt bij de toetsing van de waterkeringen.

De waterstanden waarmee gerekend is, hebben een kans van voorkomen van 1/100.000 per jaar, de vele doorbraken en de duur maken dat we spreken van een kans kleiner dan 1/100.000 per jaar. De exacte kans van de overstroming zelf kan niet nauwkeurig worden bepaald omdat kennis van met name de kans op meerdere doorbraken nog ontbreekt. Het overschrijden van een normfrequentie van een dijkring betekent nog niet dat een overstroming optreedt. In deze studie is dit een aanname. De waarschijnlijkheid van dit scenario valt in de klasse A-laag.

De overstromingskans voor dit scenario is aanmerkelijk kleiner dan de overstromingskansen die tot nu toe in het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) zijn berekend. De grotere overstromingskansen volgens VNK lijken het gevolg te zijn van tot nu toe onderschatte faalmechanismen van dijken.

Mochten de overstromingskansen van VNK juist zijn (de studie loopt nog* en inzichten kunnen nog wijzigen), dan zou de kans op een dijkdoorbraak voor een aantal dijkringen hoger zijn dan wettelijk wordt beoogd. Daarmee zou ook de kans op een overstroming van een dijkring groter zijn dan wettelijk wordt beoogd. De eerste resultaten van VNK zijn meegenomen in de vaststelling van de EDO-scenario’s, en dus ook in de overstromingsscenario’s voor Nationale Veiligheid.”

Bron:Deltaprogramma | Waddengebied Synthesedocument Waddengebied Achtergronddocument B10 Bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied

*Eind 2014 is het totale onderzoek (VNK2) afgerond.

Opmerkingen

  • De kans op overlijden bij een dijkdoorbraak is 1 op 100.000 per jaar. Voor elke Nederlander mag de kans op overlijden door een overstroming niet groter zijn dan 1 op 100.000 per jaar.
  • Zandsuppletie pakt nogal eens anders uit dan wordt verwacht.
  • Er is weinig ervaring met het huidige scenario’s voor de noordelijke dijken. Dijken als voorgesteld voor het Waddengebied moeten in de praktijk hun houdhaarheid nog bewijzen. Proeven zijn nooit te vergelijken met de realiteit, zoals we in de loop van de geschiedenis hebben ervaren.
  • Er wordt in deze bijlage Deltaprogramma 2015 | Waddengebied niet gesproken over de combinatie liquefaction bij de dijken of verplaatsing van de dijken bij een aardbeving wat een verzwakking van de dijken tot gevolg kan hebben.
  • Overstromingen zijn in het algemeen niet verzekerd.
  • Totdat de dijken gerepareerd zijn, mogen we hopen dat zware stormen met name in het noordelijk kustgebied uitblijven.

     


Het rapport Groningse kades en dijken bij geïnduceerde aardbevingen (globale analyse van sterkte en benodigde maatregelen) doet verslag van een globale beoordeling van de gevoeligheid van de Groningse zeedijken en boezemkades voor aardbeving door gaswinning. Ongeveer 70 km zeedijken en 700 km boezemkades zijn in dit rapport beschouwd. Het doel van de beoordeling is volgens dit rapport om een antwoord te geven op de volgende twee vragen: (a) welke locaties hebben bij verbetering prioriteit in relatie tot de voorspelde toekomstige zwaarte van de aardbevingen; (b) welke maatregelen zijn effectief in termen van functionaliteit en risicoreductie.

Bij de beoordeling is in principe de huidige veiligheidsnorm voor Groningse keringen gebruikt. Deze is geïnterpreteerd als de maximaal toelaatbare jaarlijkse kans op een overstroming. De huidige norm is 1:4000 per jaar voor de zeedijken en 1:100 per jaar voor de boezemkades.”

“Voor de regionale keringen was door de beheerders nog geen volledige toetsing uitgevoerd voor de situatie zonder aardbevingsbelasting. Daarom is voor deze keringen eerst een globale analyse uitgevoerd van deze situatie (paragraaf 5.1 en 6.3). Uit de analyse blijkt dat circa 51 % van de beschouwde lengte van regionale keringen naar verwachting volledig aan de norm voldoet. De kruin van circa 21 % is alleen te laag, de basis van circa 22 % is alleen te smal en circa 6 % is zowel te laag als te smal. Deze verwachting is gebaseerd op de veronderstelling dat de locaties van ongunstige ondergrondscenario’s voordien zullen worden ingesloten met hulp van nader grondonderzoek.
De strekkingen die niet voldoen zijn vervolgens fictief verbeterd, om daarna de aardbevingsgevoeligheid te kunnen beoordelen. De fictieve verbetering is gebaseerd op het meest ongunstige ondergrondscenario. Vervolgens is de veiligheid bij een combinatie van aardbevingsbelasting en waterbelasting beoordeeld. Dat is gebeurd voor wat betreft macroinstabiliteit (afschuiven van een grondmoot uit de kering) en ontoelaatbare kruindaling. De toegepaste methodiek en –modellen worden beschreven in Hoofdstuk 4. De methodiek houdt rekening met de voorgeschreven veiligheidsnorm. De methodiek houdt ook rekening met de lage waarschijnlijkheid dat een extreem hoge waterstand en een extreem grote aardbeving tegelijk zullen optreden. Uit een globale analyse (paragraaf 5.2, 5.3, 6.4 en 6.5) blijkt dat ongeveer 40 km van de zeedijken en ongeveer 45 km van de (fictief verbeterde)
regionale keringen naar verwachting niet voldoet. Deze verwachting is weer gebaseerd op de veronderstelling dat de locaties van ongunstige ondergrondscenario’s voordien zullen worden ingesloten met hulp van nader grondonderzoek. De klassieke methoden voor verbetering (verhogen en verbreden) en voor risicobeheersing (vastgelegd in een calamiteitenplan) zijn ook effectief in het geval van aardbevingsbelasting. Op mogelijke probleemlocaties kan de aardbevingsgevoeligheid van zandlagen wellicht verder worden gereduceerd door deze lagen te verdichten of door de samenhang op andere wijze te verbeteren.”

“Op grond van de hier gerapporteerde beoordeling bij de huidige norm wordt in hoofdstuk 7 aanbevolen om hoge prioriteit te geven aan nader onderzoek voor de zeedijken. Dat wil zeggen een onderzoek met meer rekenpunten, waarbij rekening wordt gehouden met de locaties van de ongunstige ondergrondscenario’s. Bij de regionale keringen heeft nader onderzoek en daarop volgende verbetering eveneens hoge prioriteit voor de volgende strekkingen (en ook in deze volgorde): Eemskanaal (Noord en Zuidzijde), het Schildmeer en Hondhalstermeer en het Winschoterdiep. De te verbeteren lengte van de geprioriteerde regionale strekkingen is in totaal ongeveer 75 km. De keuzes voor de norm en de beoordelingsmethode hebben uiteraard invloed op de daarop gebaseerde versterkingsbehoefte. Daarom wordt tenslotte aanbevolen om eventuele aanpassingen in de norm spoedig vast te stellen, samen met de toe te passen toetsmethode bij combinatie van waterbelasting en aardbevingsbelasting.”Bron: Groningse kades en dijken bij geïnduceerde aardbevingen: Globale analyse van sterkte en benodigde maatregelen. Deltares 16 januari 2014

Bron: Attachments bij Groningse kades en dijken bij geïnduceerde aardbevingen http://repository.tudelft.nl/view/hydro/uuid%3A86a602d4-10f2-4cba-bb61-fdb4c9f6b599/

“Wanneer er aan de huidige toetsregels wordt voldaan veronderstellen we dus dat de overstromingskans zonder aardbevingsbelasting maximaal 100 % van de normwaarde is. Wanneer aardbeving tot een significante extra kans op overstroming leidt, dan kan de totale overstromingskans voor bestaande keringen groter worden dan 100 % van de normwaarde. Voor het toetsen van deze bestaande keringen voor de combinatie van waterbelasting en aardbeving is dus een keuze nodig voor de eventueel extra toelaatbare overstromingskans.

Het primaat voor deze keuze ligt bij het nationaal en provinciaal bestuur.”Bron: Groningse kades en dijken bij geïnduceerde aardbevingen: Globale analyse van sterkte en benodigde maatregelen. Deltares 16 januari 2014

Opmerkingen

  • 49% van de beschouwde lengte van regionale keringen naar verwachting voldoet niet aan de norm.
  • Verweking kan ontstaan bij een versnelling van 0,1g (zie figuur 82 en 83).
  • Het nationaal en provinciaal bestuur staat voor de keuze welke de eventueel extra toelaatbare overstromingskans (als gevolg van aardbevingen) zal zijn. Omdat de risico’s nog niet volledig bekend zijn, en bovendien eerst in de praktijk zullen moeten worden ervaren, zullen de overheden moeten afgaan op rapporten.

Verweking in losgepakte zandlagen onder/naast de dijk

Figuur 82

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Deltares 2013 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

Verweking in losgepakte zandlagen in het voorland

Figuur 83

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Deltares 2013 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

In figuur 61 C wordt aangegeven hoe lekkage van een leiding kan leiden tot een daling van de kruinhoogte.

Figuur 84

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

In figuur 84 is voor de eerder genoemde fenomenen (compactie, verschilvervorming, verlaging schuifsterkte) aangegeven op welke wijze deze tijdens (instantaan [= onmiddellijk], blauw) of na (uitgesteld, geel) een geïnduceerde beving de vijf toetssporen voor waterkerende objecten negatief beïnvloeden (figuur 85):

Figuur 85

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

Kans op schade bij waterkeringen

Samenvatting sterkte waterkeringen uitgedrukt in maximale piekgrondversnelling die weerstaan kan worden (De oranje lijn is het berekende versnellingsniveau bij een aardbeving met magnitude 5)

Zie figuur 86 en 87.

Figuur 86

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Figuur 87

Bron: KNMI Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen Quick Scan naar de sterkte van de infrastructuur 13 aug. 2013

Discussie bij regionale keringen

  • “Combinatie regionale kering en diepe geul komt niet voor, wellicht alleen in Graaidiep (oude geul).
  • Veenkoloniale (VK) afwateringsleidingen: HT stuurt info hierover.
  • Asbest cementleidingen breken snel: tussen De Punt en stad Groningen zijn deze leidingen vaak gebroken ten gevolge van zetting (oxidatie) van veen. Ook tijdens werkzaamheden aan de provinciale weg richting Groningen hebben ze hiermee veel problemen ondervonden (breken leidingen).
  • Persleidingen komen voor ten oosten van stad Groningen.
  • Twee mechanismen bezwijken leidingen:
    • Gefundeerde leidingen: dijk zakt, leiding niet. Holte die ontstaat kan door aardbeving inzakken: kruinverlaging.
    • Niet gefundeerde leidingen: leidingen breken door zettingsverschillen.
  • Winschoterdiep-Wildervank: enige gebied waar zandlagen dicht aan maaiveld zitten: bijna op kanaalbodem. Eén keer heeft “grondbreuk” (?) plaatsgevonden, zichtbaar via sand boils.
  • Helft kering niet op voldoende hoogte, lokaal 30 cm te laag (dus nog maar 20 cm waakhoogte). Deltares krijgt resultaten hoogtetoets toegezonden.
  • Eemskanaal:
    • Maatgevend hoogwater: NAP+1,30 m. 1/100 terugkeertijd.
    • Kruinhoogte: 50 cm waakhoogte.
    • Verschil MHW en regulier peil is slechts enkele cm’s.
    • Streefpeil: NAP+ 0,53 m.
    • Overige kanalen (zijkanalen zoals Damsterdiep): NAP-1,30 m a NAP-1,50 m
    • Buitenbekleding: damwanden van staal, beton en hout, soms met steenkorven aan bovenzijde.
    • Bovenkant damwanden op NAP+0,9 m (dus 40 cm onder MHW). Zouden op NAP+1,1 m moeten worden gebracht.
    • 2012: waterstand 10 cm hoger dan damwand, waterkering (met binnentalud 1:3) dus verzadigd.
    • Talud boven damwanden: 1:2, kruinbreedte: 1 a 2 m, binnentalud 1:3. Hoogte binnentalud maximaal 4 m (maaiveld polder NAP-3 m), polderpeil NAP-3,5 m.
    • Eemskanaal voert ook water af vanuit Drenthe.
    • Kleipakket Eemskanaal (buitenzijde) is niet goed (Noordzijde).
    • Ter plaatse van Woltersum is een nieuwe damwand aangebracht. Dit stuk zou nu moeten voldoen.
    • Kritieke situatie (MHW) ontstaat bij combinatie van hoge afvoer, wind en onvoldoende pompcapaciteit.
  • In totaal 3300 bomen op regionale keringen (o.a. locatie Ten Boer). Deel hiervan is reeds gerooid of gekapt. Er is een bomenkaart aanwezig (GIS).
  • Beelden uit F16 laten zien dat bij hoogwater de lekkage daar waar bomen op kering staan het hoogst is.
  • Veenkeringen vooral ten westen van stad Groningen, ook enige juist ten oosten.
  • Uitdroging veen wordt niet als probleem gezien.
  • Ca 300 km regionale keringen, Noorderzijlvest (was ooit 600 km) en Hunze en Aa’s 700 km.
  • Geotechnische lengteprofielen gemaakt door Fugro (inmiddels ontvangen).
  • Ten noorden van stad Groningen: Reediep: oude zeedijk (richting gemaal “waterdorf” en Lauwersmeerdijk (?)).
  • Ten oosten van het Schildmeer ligt een laag gebied en een smalle dijk.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

NB. in de Lauwersmeerdijk ligt (als enige dijk in Nederland) een grote hogedrukleiding. Zoals te zien in figuur 61 C kan dit leiden tot zeer gevaarlijke situaties.”

Discussie bij Kunstwerken

  • “Eemskanaal:
    • sluis bij Delfzijl (Oostersluis) moet bij MHW (NAP+1,3 m) 1,5 m water keren. Echter slechts enkel kerende deuren. Dit zou problemen kunnen opleveren bij het ontzetten van een deur.
    • Kunstwerken in Eemskanaal zijn nooit getoetst. Dit geldt overigens voor alle regionale kunstwerken.
    • Schutssluizen vallen onder beheer provincie.
    • Onderleider voor watertransport bij Delfzijl (3 buizen die onder Eemskanaal doorgaan, richting gemaal Duurswold) valt ook onder beheer provincie. Hier bestaat inspectierapport van.
    • Vraag JW: cumulatieve vervormingen (aardbevingen) in onderbouw en onderlinge aansluiting van constructieve elementen van kunstwerken zie je niet. Hoe die te bepalen?
    • In dijken langs Eemskanaal zitten twee schutsluizen naar het Damsterdiep,waarvan één bij Appingedam (dus vlakbij bij sterkte aardbevingen). Ca 130 jaar oud. Hoogte dijken langs Damsterdiep: ca NAP-0,30 m.
  • Kunstwerken in primaire keringen (o.b.v. rapport 3e toetsing):
    • Gemaal Noordpolderzijl.
    • Gemaal Spijksterpompen.
    • Gemaal De Drie Delfzijlen.
    • Damwand (2km), Delfzijl.
    • Westelijke coupure, Delftzijl.
    • Noordelijke coupure, Delftzijl.
    • Coupure Grote Waterpoort (in stadsmuur?), Delfzijl.
    • Robbengatsluis, Lauwersoog.
    • Lauwersluizen (spuisluis), Lauwersoog.
    • In-/uitlaat Eemscentrale.
    • Zoetwaterleiding Emmapolder.
    • Bij het Chemie Park lopen veel leidingen over de dijk en komen veel constructies samen. Dit gebied is afgekeurd.
  • Stad Groningen:
    • Oostersluis: scheepvaartsluis, gebouwd in 2000. Peilverschil 1,5 m.”

Bron: Effecten geïnduceerde aardbevingen op kritische infrastructuur Groningen 1208149-000-GEO-0006, Versie 02, 13 augustus 2013, definitief

StabiAlert en dijkbewaking

“Begin september is StabiAlert benaderd door waterschap Noorderzijlvest in verband met een probleem bij een buitendijk. Het betreft het Vierhuizergat ter hoogte van Zoutkamp.
Door opstuwing van een zandbank is een geul vlak onder de dijk komen te liggen. De geul was in korte tijd erg diep geworden; Daarom is het waterschap in actie gekomen om het probleem te tackelen.

Daar haast geboden was is het ons gelukt binnen een week na opdracht vanuit het niets een volledig dijkbewakingsysteem te installeren. Wij meten over een afstand van 350 meter met 4 sensoren aan de vloedlijn, 2 op de dijk en 2 achter de dijk. Zo brengen we het hele dijklichaam in beeld en kan het waterschap de dijk nauwgezet bewaken.

Nederland kent een groot aantal zwakke plekken in binnen- en buitendijken. Hiervoor is in de media ruim aandacht geweest naar aanleiding van de geplande bezuinigingsronde bij de uitgaven voor de Deltawerken.”

Bron: www.stabialert.nl Dijkbewaking http://www.stabialert.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=26:vierhuizergat&catid=11:projecten&Itemid=113&lang=nl

2. Seismisch risico en draagvlak

Alleen de waakzaamheid van de publieke opinie verzekert de toekomst van een maatschappij. Noam Chomsky


Maatschappelijke onrust en de Overheid d.d. augustus 2014

“De maatschappelijke onrust over de aardbevingen en over onconventioneel gas zorgen er voor dat het onderwerp gas meer onder een vergrootglas is komen te liggen.

Hierdoor is er naar de mening van de onderzoekers behoefte aan het steviger in positie brengen van de Overheid. Op basis van geëxpliciteerde en integraal afgewogen publieke belangen kan een nadere (toekomst)visie worden ontwikkeld over de wijze waarop de beleidsinstrumenten en de afdrachten aan de Staat passen bij de gaswinning.”

Bron: Onderzoek Toekomst Governance Gasgebouw ABDTOPConsult Augustus 2014 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/10/07/onderzoek-toekomst-governance-gasgebouw.html

Company values en social values

“Op 23 december 2013 heeft NAM op verzoek van de Minister van EZ een toelichting op het winningsplan Groningen 2013 ingediend. In bijlage 2 van deze toelichting wordt nader “interne standaarden”. Hierbij hanteert NAM het beslismodel van de Britse olie- en gaswinningsbrancheorganisatie ‘Oil & Gas UK’ om inzicht te geven in de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de zorgplicht. NAM concludeert: In dit geval valt het risico echter in categorie C: het is een nieuw soort risico, met significante onzekerheden, een grote sociale en economische impact en sterke (afwijkende) zienswijzen en belangen. De tussenliggende QRA (Quantitatieve Risico Analyse) en kosten-baten-analyse (CBA) is maar ten dele een valide instrument om een solide brug te vormen.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat voor het maken van beslissingen bij deze categorie “company values” en “societal values” leidend zijn. NAM stelt: De “company values” vormen de kern van deze notitie (en gekozen insteek) omdat deze ingaat op het NAM interne beleid en standaarden. Het element “societal values” is in deze notitie niet in detail geduid met name omdat het (nog) ontbreekt aan een geschikt nationaal beleid in respons op de beslissingscategorie C. Er wordt een belangrijke input verwacht van dialoogtafels.” 

NAM stelt: Een risiconiveau van 10-6
(een kans van één op de miljoen per jaar dat een persoon sterft ten gevolge van een risico) of lager is algemeen geaccepteerd.

Bron: NAM: Notitie Risicobenadering Seismisch Risico Groningen, december 2013, bijlage 2

“De risicobenadering van NAM benoemt de aspecten van risico en het normeringskader. Dat is gebaseerd op het ALARP principe zoals dat in de UK wordt gehanteerd en de interne Risico Assessment Matrix (RAM). Bij ALARP wordt de kans op overlijden van een persoon gehanteerd als maatstaf. In dat kader vormt een risico van 10-4 (publiek) en 10-3 (werknemers) de bovengrens van het ALARP gebied en 10-6 de ondergrens.”

Bron: http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/ref-05-beschouwing-rapportage-nam-groningen-060114.pdf

Bron: NAM: Notitie Risicobenadering Seismisch Risico Groningen, december 2013, bijlage 2

Expert judgement’ = inschatting van een of meerdere deskundige(n) op grond van zijn kennis en ervaring.

“Feitelijk betreft het ALARP-gebied (in de Nederlandse situatie) de 10-5 als basisveiligheidsniveau, welke waarde ook een grondslag vindt in de bestaande en/of tijdelijke situaties.

De ondergrens van 10-4 wordt in de aangehaalde literratuur weliswaar geïllustreerd door onvrijwillige risico’s, afkomstig van activiteiten van nationaal belang, maar is daarin mede begrensd door het maatschappelijk draagvlak; grotere risico’s zullen ook in de bredere maatschappij niet op draagvlak kunnen rekenen.

Kortom: risico’s boven de 10-4 worden in het algemeen niet geaccepteerd.”

Bron: NAM: Notitie Risicobenadering Seismisch Risico Groningen, december 2013, bijlage 2

  1. 10-6 = een kans van één op de miljoen per jaar dat een persoon sterft.

    10-5 = een kans van één op de honderdduizend per jaar dat een persoon sterft.

    10-4 = een kans van één op de tienduizend per jaar dat een persoon sterft.

    10-3 = een kans van één op de duizend per jaar dat een persoon sterft.

     

  2. ALARP = “As low as reasonably practical”. Het beginsel gaat er in essentie van uit dat risico’s zo ver als redelijk mogelijk worden gemigiteerd (verzacht, verkleind). In het element “redelijkheid” valt een afweging te maken waarin feiten en omstandigheden van het geval kunnen worden betrokken, zoals de tijd, de kosten en de opbrengst (in risicoreductie) die de maatregelen met zich brengen.

    (Een risico is ALARP wanneer kan worden aangetoond dat de kosten voor het nog verder verminderen van het risico onevenredig veel hoger zijn dan het behaalde voordeel)

 Een risiconiveau van 10-6 (een kans van 1 op 1 miljoen per jaar dat een persoon sterft als gevolg van de risico’s ) of lager is algemeen geaccepteerd. Bij een hoger risiconiveau bepaalt het doorlopen van diverse ALARP-stappen of die risico’s nog (tijdelijk) acceptabel zijn.

Van 10-4 tot 10-6 staat in figuur 88: een ‘relevant good practice’ plus risicobeperkende maatregelen plus grove wanverhouding.

Voor werknemers geldt een risiconiveau van 10-3 : risicobeperkende maatregelen ongeacht de kosten.

Figuur 88

Visualisatie van het ALARP-beginsel

Bron: Notitie Risicobenadering Seismisch Risico Groningen, december 2013, bijlage 2

Voorzorgbeginsel

De NAM stelt in haar notitie het volgende aan de orde over het voorzorgbeginsel:

“In het kader van de invulling van de zorgplicht op basis van art. 33 van de Mijnbouwwet speelt ook het niet gecodificeerde voorzorgbeginsel een rol.”

Bron: NAM: Notitie Risicobenadering Seismisch Risico Groningen, december 2013, bijlage 2

Voorzorgbeginsel = wanneer er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor een ernstig en/of onomkeerbare schade, moet effectieve en proportionele actie ondernomen worden om die schade te voorkomen en/of tegen te gaan, mede in situaties van wetenschappelijke onzekerheid aangaande de oorzaak, omvang en/of waarschijnlijkheid van de mogelijke schade. “Trouwborst, ‘Precautionary Rights and Duties’ , Leiden, 2006; overgenomen uit: Barkhuiysen en Onrust, ‘De betekenis van het voorzorgbeginsel voor de Nederlandse (milieu)rechtspraktijk” , p. 51″” Bron: Notitie Risicobenadering Seismisch Risico Groningen, december 2013, bijlage 2

Gecodificeerd = rechtsregels opgenomen in wetboek.

Conclusies

  • De kans van 10-5 komt uit berekeningen van Arup. De risico’s zijn gebaseerd op onvoldoende onderzoek en moeten worden bijgesteld. De kans dat 1 persoon op de 100.000 het risico loopt te overlijden is onderschat.
  • Alleen omdat er ‘draagvlak’ is onder de bevolking wordt het veiligheidsrisico 10-4 beoordeeld als acceptabel, mits er o.a. risicobeperkende maatregelen worden getroffen.
  • Het voorzorgbeginsel is niet verankerd in de wetgeving. Derhalve kan alleen de rechterlijke macht hierin een uitspraak doen. Zolang er geen of onvoldoende jurisprudentie is ontwikkeld over dit onderwerp, is het beginnen aan een juridische rechtsgang een bijna onmogelijke opgave. De NAM en de Staat hebben voldoende middelen om de duurste advocaten in te huren, hoe lang het ook mag duren. Daar komt bij dat de politiek de macht heeft om eventueel tussentijds wetten aan te passen.

    Plus het belangrijkste argument waarom de burger hier niet aan beging: het gaat in wezen niet om het halen van recht, maar om de macht. Advocatuur is verworden tot juridische haarkloverij waarbij de deskundigen (en dat zijn niet de rechters) bepalen hoe het loopt.

    Zonder oordeel van de rechter zullen de NAM en de Overheid gewoon doorgaan met waar ze mee bezig zijn.

    Jurisprudentie = Geheel van uitspraken van rechters. De jurisprudentie vormt een richtlijn voor de rechtspraak in latere, soortgelijke gevallen. 

“Voor de bepaling van het risiconiveau is het noodzakelijk het Plaatsgebonden Risico 10 te bepalen. NAM stelt dat het niet mogelijk is om de standaard methode die hiervoor binnen de olie- en gasindustrie gangbaar is, te gebruiken voor aardbevingsrisico’s, omdat:

….. deze niet stationair zijn en de (vele) parameters die het risico bepalen een hoge mate van onzekerheid kennen en moeilijk a priori te modelleren zijn.

Desondanks heeft NAM op basis van een combinatie van technieken (NAM: “de gangbare en andere kwantitatieve analysetechnieken”) een eerste aanzet gegeven tot het berekenen van een Plaatsgebonden Risico. NAM komt hiermee voor de komende 3 jaar tot een range van 0 tot 2 x 10-5 met een verwachtingswaarde van 3 x 10-7. NAM heeft geen inzicht in de achterliggende berekening van deze getallen gegeven, noch over de periode waarop deze getallen betrekking hebben.”

Bron: Advies SodM Winningsplan 2013 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/advies%20sodm%20winningsplan%20groningen%202013.pdf

10-5 = de kans dat eens per jaar 1 op de 100.000 mensen komt te overlijden.

 De TBB merkt in zijn eindrapport op, dat NAM met de seismisch risico rapportage van ARUP geen inzicht heeft gegeven in de grootte van de aardbevingsrisico’s, bijvoorbeeld in vergelijking met andersoortige risico’s zoals overstromingsrisico’s.

Eén van de eindconclusies van de TBB luidt:

“Gezien de grote onzekerheden die er zowel ten aanzien van de seismische hazard (de input voor onderzoeken 1 en 2) als voor de bovengrondse effecten van bevingen voorlopig zullen blijven bestaan, is het voor het afwegen van alle risico’s en belangen essentieel te weten hoe groot de risico’s zijn – ook in vergelijking met bijv. overstromingsrisico’s – en of er gelet op de risico’s voldoende tijd is om die onzekerheden te reduceren.

SodM merkt op, dat de TBB niet de beschikking heeft gehad over de nagekomen toelichting van NAM op het winningsplan (23 december 2013). Voor de eindconclusie van de TBB maakt dat echter niet uit, omdat NAM in de nagekomen toelichting evenmin een vergelijking geeft met overstromingsrisico’s.”

“De belangrijkste kritiek op NAM’s analyse van de aardbevingsrisico’s is, dat zij dit benadert alsof dit industriële risico´s voor gevaarlijke inrichtingen zijn. Hierbij maakt zij gebruik van de hazard (de grondversnelling en/of sterkte van een beving) die met een overschrijdingskans van respectievelijk 50% en 10% kan optreden. Overschrijdingskansen van 50% en 10% geven voor gevaarlijke inrichtingen een redelijke indicatie van de te verwachten schade bij lekkages of ontploffingen. Bij aardbevingen is het karakter van het risico geheel anders. Wiskundigen gebruiken voor de beschrijving daarvan een Paretoverdeling [zie ook onderzoek 5]. Daarbij ontstaat het grootste risico niet door bevingen met een 50% overschrijdingskans, maar juist door de veel zeldzamere bevingen met hoge magnitudes die gepaard kunnen gaan met hoge grondversnellingen. In Groningen geldt dat volgens de risicoanalyse van ARUP al voor aardbevingen met een sterkte boven de
4,5. Bepaling van risico’s op basis van magnitudes of grondversnellingen met een jaarlijkse overschrijdingskans van 50% of 10%, zoals door NAM wordt gedaan, leidt dan tot een aanzienlijke onderschatting van de werkelijke risico’s. Om aardbevingsrisico’s goed in kaart te brengen wordt wereldwijd een jaarlijkse overschrijdingskans voor de grondversnelling van 0,2% gehanteerd. Bestaande internationale normen zoals de “Uniform building code” uit de Verenigde Staten, de “Building standard law” uit Japan en de “Eurocode 8: Design of structures for earthquake resistence” in Europa zijn op deze overschrijdingskans gebaseerd.”

Bron: advies SodM winningsplan 2013 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/advies%20sodm%20winningsplan%20groningen%202013.pdf

Opmerkingen

  • Sowieso is volgens de Mijnbouwwet de NAM verplicht zoveel mogelijk aardbevingsschade te voorkomen en zal zij maatregelen moeten treffen voor zover die redelijkerwijs van haar gevergd kunnen worden zoals: een gebouw aardbevingsbestendiger maken en overstromingen voorkomen.

    NB. Aardbevingsbestendiger, want aardbevingsbestendig houdt in dat exact vaststaat welke kracht een woning kan verdragen, hetgeen met de huidige kennis niet mogelijk is.

De Mijnbouwwet is hier duidelijk over in artikel 33: “De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25, dan wel, ingeval de vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de met gebruikmaking van de vergunning verrichte activiteiten:

  1. nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt,
  2. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt,
  3. de veiligheid wordt geschaad, of
  4. het belang van een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of aardwarmte wordt geschaad.”
  • Het SodM stelt dat uit het winningsplan Groningen 2013 en de onderliggende rapporten het niet duidelijk is waarop de NAM het veiligheidsrisico – dat als acceptabel wordt beoordeeld – baseert. Ook het onderzoek 1 van Arup valt onder de onderliggende rapporten van NAM.
  • Er is verschil van mening m.b.t. de kans op zwaardere bevingen voor de komende drie jaar.
  • Er bestaan zeer grote onzekerheden t.a.v. de seismische hazard. Onafhankelijk kritisch onderzoek wordt niet meegenomen in de berekening.
  • Enerzijds spreken de rapporten van grote onzekerheid, anderzijds zijn er voorzichtige voorspellingen gedaan, waarbij opvalt, dat deze voor de NAM het meest voordelig uitvallen.
  • Eurocode 8 is opgesteld voor zwaardere diepe bevingen.
  • Dat minister Kamp in februari 2014 zegt dat hij voor alles wat er nu wordt gebouwd en verbouwd, voorlopig de Europese norm toepast die er is voor aardbevingsgebieden, de zogenaamde Eurocode 8, is niet reëel.

ALARP-beginsel

In bijlage 2 van het interne document: Notitie Risicobenadering seismisch risico Groningen (dec. 2013) http://www.namplatform.nl/wpcontent/uploads/2014/01/20131223160105147-bijlage-2.pdf

staat dat de NAM zich in haar risicobenadering inzake het seismisch risico en de modellen die daarbij horen laat leiden door het ALARP-beginsel, wat staat voor “As Low As Reasonably Possible” of in goed Nederlands “zo laag als redelijkerwijs mogelijk”. Het al dan niet nemen van de mogelijke beheersmaatregelen wordt bepaald door t.a.v. risico’s die zijn gelegen tussen de zonder meer acceptabele risico’s en zonder meer onacceptabele risico’s.

Het ALARP-beginsel gaat er in essentie van uit dat risico’s zo ver als redelijk mogelijk worden gemitigeerd (betekent letterlijk `verzachten`). In het element “redelijkheid’ valt een afweging te maken waarbij feiten en omstandigheden van het geval kunnen worden betrokken, zoals de tijd, de kosten en de opbrengst (in risicoreductie) die de maatregelen met zich mee zich brengen. Met andere woorden: de kosten van de maatregelen tegenover de voordelen van de te behalen risicovermindering. De NAM vervult die zorgplicht naast de Rijksoverheid en andere overheden, eigenaren van onroerend goed en andere partijen die elk een eigen zorgplicht hebben.

Conclusie

  • Het probleem van het ALARP-beginsel is dat de weegschaal altijd in het nadeel van de gedupeerde uitvalt.

Voorzorgbeginsel

In het kader van de invulling van de zorgplicht op basis van artikel 33 van de Mijnbouwwet speelt ook het niet gecodificeerde voorzorgbeginsel een rol. (Nam gebruikt hierbij de definitie van Barkhuysen en Onrust: “De betekening van het voorzorgbeginsel voor de Nederlandse (milieu)rechtspraktijk”: Een definitie van het voorzorgbeginsel: “wanneer er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor een ernstige en/of onomkeerbare schade, moet effectieve en proportionele actie ondernomen worden om die schade te voorkomen en/of tegen te gaan, mede in situaties van wetenschappelijke onzekerheid aangaande de oorzaak, omvang en /of waarschijnlijkheid van de mogelijke schade”)

NB. Het voorzorgbeginsel komt uit het Europees recht. De Nederlandse Staat moet eraan toetsen bijvoorbeeld bij het afgeven van vergunningen. Het voorzorgbeginsel komt uit het milieurecht dus in eerste instantie moet gelet worden op gevaren voor het milieu. Het is eerder de SodM die moet kijken of het door de beugel kan dan de NAM. Hier speelt dus alleen de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de NAM. Hoe het daarmee is gesteld is duidelijk. (toevoeging mijnerzijds)

Opmerking

  • De wet is het enige kader waar problemen aan getoetst worden. Ooit was de geest van de wet belangrijker dan de letter. Nu blijkt een rigide uitleg de enige modus. Waar de wet ooit werkelijk voor bedoeld was, is niet meer in beeld. De grondlegger van de democratie, Charles Montesquieu uit 1748, wilde nu juist voorkomen dat willekeur , macht en corruptie ingetoomd zouden worden. Hij onderscheidde de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Als de drie machten van elkaar gescheiden waren, was er politieke vrijheid in een staat. Hij wilde de buitensporigheden van oorlog, verovering, slavernij en godsdienstvervolgingen inperken. De politieke en morele deugden, waar hij sterk voor ijverde, vond hij het meest terug in de democratische republiek. Montesquieu was bovenal de man van het midden die vanuit een stoïcijnse levenshouding de uitersten wilde vermijden. Hij heeft twintig jaar aan het boek gewerkt; het zou van groot belang worden voor de Verlichting. Hij vocht tegen de geest van de despotie: de angst. Angst kan alles rustig houden, het hart verlagen, alle moed wegvagen en ieder sprankje ambitie doven. Deugd en eer waren er onbekend. Een dergelijk regiem is in zichzelf verdorven.

Risico berekeningen onzeker

In de Notitie Risicobenadering seismisch risico Groningen staat verder dat besluitvorming het minst complex is wanneer de risico’s bekend zijn en er weinig onzekerheden bestaan. Er zijn dan veelal standaarden en een aanzienlijk ‘best practice’ (techniek, werkmethode of activiteit die zich als effectiever heeft bewezen dan enige andere techniek, methode etc.) voorhanden. Voor meer ingewikkelde onderwerpen kan ook ‘expert judgement’ (inschatting van een of meerdere deskundige(n) op grond van zijn kennis en ervaring) een basis vormen.

In dit geval valt het risico echter in de categorie C: het is een nieuw soort risico, met significante onzekerheden, een groot sociaal/economische impact en sterke (afwijkende) zienswijzen en belangen. De tussenliggende QRA (een kwantitatieve risicoanalyse) en kosten-baten-analyse is maar ten dele een valide instrument om een solide brug te vormen. Het element ‘social values’ is in de notitie niet in detail geduid, met name omdat het (nog) ontbreekt aan een geschikt nationaal beleid in respons op de beslissingscategorie C. Er wordt een belangrijke input verwacht van dialoogtafels.

In de ‘Notitie risicobenadering seismisch risico Groningen’ d.d. dec. 2013 staat dat deze values wel indirekt aan de orde komen in termen van de ondergrens van 10-4 in de ALARP-discussie. “In deze stap wordt ook expliciet erkend dat risico-perceptie en –beleving af kan wijken van een risico-berekening of bijvoorbeeld ‘expert judgement’. De bekende factoren die een risico zwaarder doen ‘voelen’ dan berekend (bijvoorbeeld onvrijwilligheid en verdeling van ‘lasten en lusten’), zijn door de NAM meegenomen in de ontwikkeling van het uitgebreide pakket aan maatregelen die mede als doel hebben de risico-perceptie en –acceptatie te verbeteren.”

Bijlage 2 bij risicobenadering seismisch risico Groningen dec. 2013 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/20131223160105147-bijlage-2.pdf

Er worden m.b.t. de risico’s 3 fases genoemd:

  1. Fixing or removing weak houses and weak features (chimneys).

    (Het herstellen of slopen van zwakke huizen en zwakke onderdelen (schoorstenen))

  2. Upgrading houses to new NEN-Norm.

    (Het upgraden van woningen aan de nieuwe NEN-Norm)

  3. Buildings comply; continuous monitoring to ensure check actual vs predicted development of seismisch hazard and response of strengthened buildings.

(Continue monitoring om de werkelijke ontwikkeling van het seismische risico te vergelijken met de voorspelde ontwikkeling en te kijken wat dit betekent voor de versterkte gebouwen)

De NAM zegt in deze bijlage dat binnen de NAM de Risk Assessment Matrix (figuur 89) wordt gehanteerd om de potentiele of actuele effecten van incidenten op mensen, bedrijfsmiddelen, milieu en/of reputatie te duiden. Hoewel deze methode niet geheel geschikt is voor de classificatie van aardbevingen (ook RAM gaat uit van stationaire activiteiten) zijn de uitgangspunten wel gehanteerd om een bijdrage te leveren aan de kwalitatieve en de kwantitatieve analyse. Voor dit doel zijn de volgende definities aangenomen:

People: bewoners van de regio, risico op (letaal) letsel en mentale problemen.

Assets: private en publieke gebouwen en infrastructuur als buisleidingen, wegen en dijken.

Enviroment: de natuurlijke en ecologische omgeving.

Reputation : het perspectief rond leefbaarheid (onveiligheid, hinder, werkgelegenheid, etc.)

NB reputation = reputatie, goede naam

Bron: Notitie Risicobenadering seismisch risico Groningen, bijlage 2 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/20131223160105147-bijlage-2.pdf

figuur 89

Risk Assessment Matrix

(likelihood betekent:waarde van de kansdichtheid van een gegeven reeks steekproefuitkomsten, als functie van de in de kansverdeling voorkomende onbekende parameters)

De consequenties zijn in 6 categorieën onderverdeeld:

  1. Geen
  2. Erg weinig
  3. Weinig
  4. Gematigd
  5. Groot
  6. Enorm

Opmerkingen

  • Het valt op dat bij elk onderwerp de betekenis er achter staat, behalve bij reputation.
  • Bij het schema van de NAM bij een top-event (Mmax >2), staat bij reputatie – om de effecten van een beving te verkleinen – “sociale investeringen”, en andere verlichting van maatregelen zoals beschreven voor mensen, middelen en milieu.
  • Alle scenario’s lijken al lang bekend en goed doordacht. Zolang de bevolking de beloftes blijft geloven en geen weerstand biedt is er niets aan de hand. Dan gaat NAM gewoon door.
  • Draagvlak en reputatie zijn voor de NAM de enige zwakke plekken.
  • Bij een ramp spreekt de NAM over het Waarborgfonds, waar niet van bekend is hoeveel er in zit.
  • Dat het Waarborgfonds genoemd wordt, houdt in dat de NAM niet de totale verantwoordelijkheid draagt.
  • Bij het schema van de NAM bij een top-event (Mmax >2), komt bij consequenties assets het Waarborgfonds in beeld.
  • Er staat dat bewoners bij een ramp compensatie krijgen. Maar in welke vorm en waar ze op kunnen rekenen is niet bekend.
  • Wat opvalt is dat slechts 3 mensen kans hebben te overlijden als gevolg van een beving.

Gebaseerd op de aardbevingen in de afgelopen jaren, met name de bevingen met epicentra bij Huizinge (16-8-2012) en Zandeweer (08-02-2013) is de volgende inschaling gemaakt:

  • People: A3P (A3 for People)

    Actueel: 3; gebaseerd op mentaal effect (nog geen fysieke consequenties waargenomen)

Potentieel: 4/5; consequenties met meerdere slachtoffers

  • Assets C5A: Aanzienlijke schade (berekend op meer dan €10 miljoen)

Potenieel 5 (fatalities = dodelijke slachtoffers)

  • Environment: A0E (A0 for enviroment)

    Actueel: directe effecten zijn beperkt en van korte duur (effect van bodemdaling op waterstanden wordt grotendeels gemitigeerd via andere instrumenten)

    Potentieel: 4; bijvoorbeeld in geval van lekkende mestopslagen en beschadiging buisleidingen van infrastructuur.

  • Reputation: C5R (C5 for reputation) (massive impact = enorme impact)

    Actueel:
    aanzienlijke impact (hoog niveau van bezorgdheid bij bewoners, overheden en veel media-aandacht).

Bron: Notitie Risicobenadering seismisch risico Groningen, bijlage 2 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/20131223160105147-bijlage-2.pdf

Er zijn meerdere mogelijkheden om een Bow-Tie (vlinderstrikmodel) in te richten.

In dit geval is gekozen voor een Bow-Tie met een afweging tussen enerzijds een aardbeving met effecten (lees: een beving met Mmax >2) te hanteren als ’top event’ en anderzijds de barrières om een top event te voorkomen.

Het Staatstoezicht schrijft d.d. 6 januari 2014 in haar Beschouwing NAM risico benadering aardbevingen Groningen (bijlage 2 van ‘Risicobenadering seismisch Risico Groningen’ het volgende over de risico matrix van de NAM:

“NAM heeft de Risico matrix gebruikt om de aardbevingen in Huizinge en Zandeweer in te schalen. Om het risico van toekomstige bevingen in te schatten is dit echter niet bruikbaar.

Nu is uiteraard het risico voor letsel bij mensen laag (A3) omdat het nog niet gebeurd is.

Mogelijk is hier verwarring opgetreden met een ander gebruik van de RAM (Risk Assessment [beoordelings] Matrix): het prioriteren van onderzoek na een incident. NAM beleid is om voor het gele of rode gebied (nu alleen voor Reputatie en Assets [kapitaalgoed]) een Bow-tie op te zetten met mogelijk risico reducerende maatregelen. Productie vermindering is niet genoemd als mogelijke barrière(is eerder op basis van studies niet zinvol genoemd). Er wordt met name verwezen naar deelonderzoeken van de NAM voor twee mogelijke, andere preventieve maatregelen.

NB: De Bow-tie geldt formeel dus niet omdat het risico voor personen volgens NAM niet in het gele of rode gebied ligt.”

De conclusie van het Staatstoezicht is:

“In de NAM rapportage worden niet de juiste definities van IR/ PR gehanteerd. Daardoor is een vergelijking met de bestaande PR norm niet mogelijk. De GR ‘oriënterende waarde’ norm wordt niet gehanteerd. Gesteld wordt dat dit voor aardbevingen niet of nog niet mogelijk is. Zoals gesteld is de basis voor die bewering echter niet sterk. Een zo goed mogelijke inschatting van het GR is echter van belangen maakt vergelijken met risico’s in andere sectoren mogelijk.”

PR = Plaatsgebonden Risico’s

IR = Individueel Risico

GR = Groepsrisico

http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/ref-05-beschouwing-rapportage-nam-groningen-060114.pdf

Figuur 90

Bron: Notitie Risicobenadering seismisch risico Groningen, bijlage 2 http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/01/20131223160105147-bijlage-2.pdf

Commentaar SodM

op bovenstaand intern documentNotitie Risicobenadering seismisch risico Groningen” (dec. 2013) (zie figuur 90).

Het SodM heeft o.a. als kritiek:

“Het document is beschouwd tot algemene karakteristieken van risico met betrekking zoals die worden beschreven, ook in vergelijking met risico’s in andere domeinen. Het seismisch risico is gebaseerd op berekeningen door ARUP. Er is niet getoetst of deze in alle opzichten juist zijn geïnterpreteerd.

De NAM diskwalificeert productiebeperkende maatregelen op basis van ALARP. Het wordt ‘onderbouwd’ met het 3 fasen plan. Dat is echter gedeeltelijk wishful thinking.

Productie vermindering is niet genoemd als mogelijke barrière (is eerder op basis van studies niet zinvol genoemd). Er wordt met name verwezen naar deelonderzoeken van de NAM voor twee mogelijke, andere preventieve maatregelen.”

De conclusie van SodM dat het seismisch risico in Groningen in vergelijking met de risico’s in de meeste andere sectoren (m.u.v. het risico op overstromingen) aanzienlijk hoger is wordt door SSC (Safety Solutions Consultants) onderschreven. “Een eerdere suggestie van SSC om ook de interne beoordeling van letsel risico’s door NAM op te nemen is door SodM niet gehonoreerd. Voor de discussie over de hoogte van de risico’s is dit echter van belang. In de bijlage bij deze notitie wordt deze methode alsnog gepresenteerd. Uit een toepassing van deze ‘SIL matrix’ (1 Gevaaridentificatie, 2 Risico-inschatting, 3 Beveiliging integreren, 4 Verificatie van de beveiliging) voor de aardbevingen blijkt het risico volgens deze matrix ontoelaatbaar hoog.”

“Een deterministische seismische risico analyse is uitgevoerd door ARUP. De deterministische aanpak geeft voor een “karakteristieke beving” de gevolgen in termen van schade en letsel/doden. Vervolgens heeft SodM de resultaten van de ARUP aanpak gecombineerd met de door NAM probabilistisch bepaalde overschrijdingskansen van de grondversnellingen.

De resultaten daarvan zijn gebruikt om het seismisch risico uit te drukken in risicomaten die in Nederland worden gehanteerd voor andere sectoren. Het gaat dan met name om het Groepsrisico (GR) en het Plaatsgebonden Risico (PR). Een vergelijking maakt het mogelijk om uitspraken te doen over de grootte van het seismisch risico in vergelijking met de risico’s in andere sectoren en de daarbij gehanteerde normering” Bron:Review notitie SodM:‘Risicoanalyse aardgasbevingen Groningen’Chris Pietersen, Safety Solutions Consultants. 6 januari 2014

SEISMISCH RISICO ANALYSE

“Door ARUP [5] is in het kader van onderzoek 1 naar preventieve maatregelen een deterministische seismisch risico analyse uitgevoerd. Een gedetailleerde beschrijving van deze seismisch risico analyse wordt in een aparte achterliggende rapportage beschreven [6]. Een deterministische aanpak (een model dat de invoer volgens een vaststaande wetmatigheid omzet in uitvoer, zonder rekening te houden met onzekerheden) geeft voor een “karakteristieke beving” de gevolgen in termen van schade en letsel/dodelijke slachtoffers. Deze aanpak wordt internationaal met name gebruikt om risicomanagementplannen mee te ontwerpen en om te zorgen voor adequate hulpverlening. Het geeft echter geen volledig beeld van het aardbevingsrisico in een gebied. Een volledig beeld kan worden verkregen met behulp van een probabilistische aanpak (aanpak waarbij expliciet rekening wordt gehouden met risico’s en onzekerheden), waarbij de onzekerheid in de locatie van een beving, de grondversnelling en de kwetsbaarheid van de gebouwen expliciet wordt meegenomen. Deze probabilistische aanpak, zoals wel gebruikt voor de bepaling van de overschrijdingskansen van de grondversnellingen, is op dit moment voor de bepaling van het aardbevingsrisico voor Groningen niet beschikbaar.

ARUP heeft de risico analyse uitgevoerd voor 4 verschillende sterkten van bevingen: M=3,6 (vergelijkbaar met de Huizinge beving), M=4,0 , M=4,5 en M=5. De analyse van ARUP gaat uit van een “karakteristieke aardbeving” op dezelfde locatie als de Huizinge beving van augustus 2012 [5,6]. Het berekende schade- en letselbeeld is dan ook specifiek voor de “karakteristieke beving” op deze locatie. In de hier volgende analyse wordt op basis van de verschillende deterministische scenario’s voor een “karakteristieke beving” op de locatie Huizinge het seismisch risico gekwantificeerd.”

´Voor het kwantificeren van het seismisch risico moet het schade- en letselbeeld behorende bij de verschillende deterministische scenario’s (onderzoek 1) worden gekoppeld aan de overschrijdingskansen van de bij de scenario’s horende maximale grondversnellingen (onderzoeken 5 en 6). Hieruit volgt de overschrijdingskans voor het optreden van een bepaald type schade of een bepaald aantal dodelijke slachtoffers in een specifieke tijdsperiode. In deze notitie wordt hiervoor de periode van 3 jaar tussen 2013 en 2016 aangehouden. Dit geeft een goed beeld van het huidige risiconiveau. Daarnaast is het vanwege de op langere termijn sterk toenemende onzekerheden in de resultaten van de verschillende achterliggende studies niet verantwoord om verder vooruit te kijken.´

Figuur 91

Figuur 91 laat een tabel zien met maximale grondversnellingen (PGA max) behorende bij de verschillende deterministische ARUP scenario’s. Daarnaast wordt de overschrijdingskans (PoE) voor de periode 2013-2016 behorende bij de maximale PGA waarden gegeven. Tenslotte wordt het aantal dodelijke slachtoffers(N) overdag en ’s nachts volgende uit de analyse van ARUP gegeven.

De GMPE is log-normaal verdeeld. De P50 geeft de mediaan voor de GMPE, deP84 de mediaan + 1 standaard deviatie en de mean het gemiddelde voor de GMPE relatie tussen PGA en magnitude (M)

Bron: risicoanalyse gasbevingen Groningen. Samenvatting januari 2013 http://www.sodm.nl/sites/default/files/redactie/risico%20analyse%20aardgasbevingen%20groningen.pdf

“De jaarlijkse overschrijdingskans is bepaald onder de aanname dat voor de komende drie jaar het systeem in eerste orde als stationair mag worden beschouwd. In realiteit is het systeem echter niet stationair, maar neemt de overschrijdingskans van een bepaalde grondversnelling bij de voorgenomen productie met de tijd toe. De hier gebruikte aanname betekent dat over de drie jaar bekeken het eerste jaar de overschrijdingskans waarschijnlijk wordt overschat en in het derde jaar wordt onderschat.”

Conclusie

  • Dat volgens ARUP een probabilistische aanpak, zoals wel gebruikt voor de bepaling van de overschrijdingskansen van de grondversnellingen, op dit moment voor de bepaling van het aardbevingsrisico voor Groningen niet beschikbaar is, waardoor geen volledig beeld kan worden verkregen, komt wellicht goed uit. Immers, een uitgebreid onderzoek naar de relatie tussen de maximale grondversnelling in Middelstum en de daaraan gekoppelde schade is niet naar buiten gebracht, of is onvoldoende in kaart gebracht.

NB. Volgens het probabilisme kan waarheid door het voortschrijden van kennis alleen steeds beter worden benaderd. Voortschrijdende kennis maakt het wel mogelijk met grotere (maar nooit absolute) zekerheid uitspraken te doen. Probabilisme is het tegengestelde van determinisme. Bron: Wikipedia

Website van Onder Groningen